In deze zaak is in geschil of de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 terecht is vastgesteld door de Belastingdienst. Eiser, die een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.824 had opgegeven, ontving een aanslag die door verweerder werd gehandhaafd na een boekenonderzoek. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze aanslag, waarbij hij aanvoert dat de Belastingdienst het unierechtelijk verdedigingsbeginsel heeft geschonden en dat niet alle relevante stukken zijn overgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet is verschenen op de zittingen, maar dat zijn belangen door zijn vertegenwoordigers zijn behartigd.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail beschreven, inclusief de communicatie tussen eiser en verweerder over de voorgenomen correcties op de aangifte. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst niet voldoende heeft aangetoond dat eiser een aanmerkelijk belang had in een bedrijf, en dat de aanslag dus onterecht was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de belastingaanslag tot een belastbaar inkomen van € 35.423, met een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 0. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan op 22 december 2017, en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.