ECLI:NL:RBDHA:2017:16124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van verleende voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag naar nihil in verband met rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Afghaanse nationaliteit houder, en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had in 2016 voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag ontvangen, maar deze zijn door de Belastingdienst herzien naar nihil. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de periode van 22 juli 2015 tot en met 7 november 2016 procedureel rechtmatig verblijf had, maar dat dit niet aansluitend was op een periode van rechtmatig verblijf zoals bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van invloed was op de aanspraak op de toeslagen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de verleende voorschotten ten onrechte waren toegekend en de eiser redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat hij geen recht had op de toeslagen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/2143

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2017 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 30 december 2016 de voor het jaar 2016 verleende voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag herzien naar nihil. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 18 maart 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 21 maart 2017 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is met ingang van 17 april 2012 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (wegens het bieden van bescherming tegen schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar het land van herkomst).
2. Bij beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 22 juli 2015 is eisers verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht tot 19 juni 2013 ingetrokken.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser heeft tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij uitspraak van 7 november 2016 heeft de rechtbank dat ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
3. Aan eiser zijn voor het jaar 2016 voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag verleend. Deze voorschotten zijn bij het in bezwaar bestreden besluit herzien naar nihil.
Geschil4. In geschil is of de verleende voorschotten zorgtoeslag 2016 en huurtoeslag 2016 terecht zijn herzien tot nihil. Meer in het bijzonder of eiser
aansluitendrechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
5. Eiser stelt dat hij rechtmatig verblijf hield in Nederland op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, omdat hij de vreemdelingenrechtelijke procedure mocht afwachten. Eiser doet een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:969).
6. Verweerder neemt het standpunt in dat het beroep ongegrond moet worden verklaard omdat geen sprake is van aansluitend rechtmatig verblijf.

Beoordeling van het geschil

7. Eiser heeft het verschuldigde griffierecht niet betaald. Eiser heeft gesteld dat hij geen toereikende financiële middelen heeft. Gelet op wat eiser daartoe heeft aangevoerd ziet de rechtbank aanleiding om eiser niet in verzuim te achten. Het beroep is daarom ontvankelijk.
8. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Awir heeft een belanghebbende aanspraak op tegemoetkomingen als hij als vreemdeling rechtmatig verblijf houdt in Nederland, zoals bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) dan wel, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vw,
aansluitend(cursivering door de rechtbank) rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8, onderdelen g of h, van de Vw en toeslag heeft ontvangen over de periode waarin hij voor het laatst rechtmatig verblijf hield.
9. Verweerder heeft aan de beslissing op bezwaar van 18 maart 2017 ten grondslag gelegd dat eiser volgens de Basisregistratie personen in de periode van 1 januari 2016 tot
31 december 2016 verblijfstitelcode 98 had (geen rechtmatig verblijf).
10. In beroep is tussen partijen niet langer in geschil dat eiser op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw in de periode 22 juli 2015 tot en met 7 november 2016 procedureel rechtmatig verblijf had.
11. Beide partijen beroepen zich op een en dezelfde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:969).
Het betrof een situatie waarin door beëindiging van het beleid van categoriale bescherming de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht was ingetrokken.
In die uitspraak heeft de Afdeling, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van de Awir, geoordeeld dat
“in een geval als dit”(cursivering door de rechtbank) het begrip “aansluitend” niet zo strikt moet worden uitgelegd als de rechtbank heeft gedaan.
Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat betrokkene de onderbreking in de periode van rechtmatig verblijf niet had kunnen voorkomen. Voorts heeft de Afdeling van belang geacht dat betrokkene “ten tijde van de toekenning redelijkerwijs niet heeft kunnen begrijpen dat de zorg- en huurtoeslag ten onrechte werd verleend.”
12. Verweerder stelt dat eiser de onderbreking van rechtmatig verblijf had kunnen voorkomen en dat hij had kunnen begrijpen dat de tegemoetkomingen in de onderbroken periode ten onrechte waren verleend en dat daarom geen sprake is van aansluitend rechtmatig verblijf. Hij wijst naar de inhoud van het intrekkingsbesluit van eisers verblijfsvergunning asiel van 22 juli 2015, waaruit blijkt dat de verblijfsvergunning asiel is ingetrokken omdat eiser zich vrijwillig en uit eigen beweging heeft gewend tot de autoriteiten van zijn land van herkomst om in bezit te komen van een Afghaanse paspoort en eiser vrijwillig en uit eigen beweging twee keer is teruggekeerd naar Afghanistan.
13. Hiertegenover stelt eiser dat hij op grond van de wet rechtmatig verblijf hield en dat verweerder het begrip ‘aansluitend’ te strikt uitlegt. De intrekkingsgrond van de verblijfsvergunning kan en mag niet bij de herziening van de tegemoetkoming worden betrokken. Het hebben van een procedureel rechtmatig verblijf is voldoende om aanspraak te blijven maken op de zorgtoeslag en huurtoeslag.
14. De onderhavige voorschotten zijn eiser toegekend bij besluit van 28 december 2015. Op dat moment had eiser weliswaar procedureel rechtmatig verblijf, nadat hij tijdig in bezwaar was gekomen tegen de intrekking met terugwerkende kracht bij besluit van 22 juli 2015. Eiser
zelfheeft echter door zijn handelen (zie overweging 12) een situatie in het leven geroepen die ertoe moest leiden, dat zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht zou worden ingetrokken. Die intrekking met terugwerkende kracht heeft tot gevolg dat het procedureel rechtmatig verblijf niet aansluitend zou volgen op een periode van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vw. Onder die omstandigheden heeft eiser redelijkerwijs kunnen begrijpen dat de zorg- en huurtoeslag ten onrechte werd verleend.
15. In een geval als van eiser is dan ook geen grond voor toepassing van het rechtszekerheidsbeginsel ten gunste van eiser, anders dan in het geval waarop de uitspraak van de Afdeling betrekking heef (zie overweging 11).
16. De rechtbank is daarom van oordeel dat
in een geval als van eiserhet bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de Awir wel in de weg staat aan een aanspraak van eiser op de voorschotten.
17. Omdat de voorschotten ten onrechte aan eiser zijn toegekend, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat op grond van de artikelen 16 en 26 van de Awir die voorschotten door eiser moeten worden terugbetaald.
18. Aan de omstandigheid dat in de beslissing op bezwaar ten onrechte niet is onderkend dat eiser over de periode van 22 juli 2015 tot en met 7 november 2016 procedureel rechtmatig verblijf heeft, gaat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorbij. Aannemelijk is immers dat eiser daardoor niet is geschaad in zijn processuele positie, omdat in het beroepschrift reeds onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2016:969) is gesteld dat en waarom artikel 9 van de Awir niet in de weg staat aan een aanspraak op toeslagen.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van
S. Kedar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)