In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen PQR B.V. en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Nationaal Archief). PQR B.V. vorderde dat het Nationaal Archief niet zou overgaan tot ontbinding van een overeenkomst die was gesloten na een Europese aanbesteding. PQR stelde dat de redenen die het Nationaal Archief aanvoerde voor de ontbinding niet gerechtvaardigd waren en dat de uitvoering van de overeenkomst moest worden voortgezet totdat in een bodemprocedure was beslist over de rechtmatigheid van de ontbinding.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het gevorderde niet kon worden toegewezen. De voorzieningenrechter stelde vast dat het Nationaal Archief de ontbindingsverklaring op 30 januari 2017 had ingetrokken, waardoor de overeenkomst nog steeds van kracht was. De rechter concludeerde dat PQR geen belang had bij de vorderingen, omdat de ontbinding niet meer aan de orde was. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de door het Nationaal Archief genoemde tekortkomingen niet van wezenlijke betekenis waren, wat vereist is voor ontbinding van de overeenkomst. PQR werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijke afspraken te maken over de uitvoering van contracten en de gevolgen van eventuele tekortkomingen. Het onderstreept ook het belang van een goede communicatie tussen partijen, vooral in het kader van aanbestedingen en contractmanagement.