ECLI:NL:RBDHA:2017:15795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
NL17.1363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse Hazara met betrekking tot bedreigingen en bloedwraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse eiser, die asiel had aangevraagd in Nederland. De eiser, geboren in 1998 en behorend tot de Hazara bevolkingsgroep, had zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaringen van de eiser over zijn relatie met een meisje, bedreigingen door haar familie en de vrees voor bloedwraak niet geloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelde dat de eiser tegenstrijdige en onduidelijke verklaringen had afgelegd over zijn relatie en de omstandigheden die tot zijn vertrek uit Afghanistan hebben geleid. De rechtbank heeft ook overwogen dat de algemene situatie in Afghanistan en de specifieke omstandigheden van de eiser niet zodanig zijn dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. De rechtbank heeft de aanvraag van de eiser als ongegrond verklaard en het beroep verworpen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om consistente en duidelijke verklaringen te geven over hun situatie en de risico's die zij lopen in hun land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.1363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

ProcesverloopBij besluit van 28 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. de Vries. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1998. Eiser behoort tot de Hazara bevolkingsgroep en is afkomstig uit de provincie Bamyan. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een relatie had met een meisje, [persoon] . Eisers ouders hebben meerdere malen om de hand van [persoon] gevraagd. De familie van [persoon] heeft dit geweigerd en haar uitgehuwelijkt aan haar neef. [persoon] heeft vervolgens zelfmoord gepleegd. Eiser werd door de familie van [persoon] verantwoordelijk gehouden voor haar dood en is meerdere malen door haar familie bedreigd.
2. Verweerder heeft eisers aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht echter de verklaringen van eiser over de relatie met [persoon] , de huwelijksaanzoeken, de bedreiging door haar familie en de vrees voor bloedwraak niet geloofwaardig. Daartoe werpt verweerder het volgende tegen.
2.1.
Over de relatie met [persoon] voert verweerder aan dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment dat [persoon] bij hem in de klas kwam, hij vage en wisselende verklaringen heeft afgelegd over hoe vaak hij na schooltijd contact had met [persoon] en wisselend en onduidelijk heeft verklaard over het moment waarop hij gevoelens kreeg voor [persoon] . Verweerder geeft aan dat eiser summiere verklaringen heeft afgelegd over [persoon] en haar familie, wat niet strookt met het vele contact en de gesprekken die eiser telefonisch met [persoon] heeft gehad. Verder heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de woonplaats van [persoon] . Ten aanzien van de huwelijksverzoeken stelt verweerder dat het voorgaande afbreuk doet aan de verklaringen omtrent de huwelijksaanzoeken. Daarnaast heeft eiser vage verklaringen afgelegd over de momenten waarop zijn ouders om de hand van [persoon] hebben gevraagd. Verder acht verweerder het niet geloofwaardig dat de ouders van eiser vijf keer om de hand van [persoon] hebben gevraagd. Aangezien zowel de relatie als de huwelijksaanzoeken niet geloofwaardig worden geacht, doet dit afbreuk aan de verklaringen omtrent de bedreigingen. Ook heeft eiser niet duidelijk verklaard over de bedreigingen. Nu de relatie en de bedreigingen niet worden gevolgd, wordt de verkrachting eveneens niet gevolgd. Verder acht verweerder de verklaring van eiser dat hij zijn land moest verlaten omdat de broers en ooms van [persoon] ’s nachts naar zijn huis waren gekomen en hebben gedreigd hem te vermoorden niet aannemelijk nu eiser niet met zekerheid kan zeggen wie naar zijn huis waren gekomen. Over de vrees voor bloedwraak merkt verweerder op dat alle gebeurtenissen die tot bloedwraak hebben geleid niet geloofwaardig worden geacht. Daarnaast is de term bloedwraak niet van toepassing op de door betrokkene geschetste situatie. Tot slot geeft verweerder aan dat de algemene situatie in Afghanistan en het gevaar dat eiser loopt als Hazara niet zodanig is dat eiser reeds daarom in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de verklaringen over de relatie met [persoon] , de huwelijksaanzoeken, de bedreiging door haar familie en de vrees voor bloedwraak niet geloofwaardig acht. Verder stelt eiser onder verwijzing naar de werkinstructie 2014/10 dat verweerder rekening dient te houden met de omstandigheden dat eiser ten tijde van zijn vertrek uit Afghanistan minderjarig was, hij afkomstig is uit een zeer gesloten cultuur en dat data in zijn cultuur veel minder belangrijk zijn. Tot slot bepleit eiser dat de veiligheidssituatie in Afghanistan dermate is verslechterd dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser voert aan dat hij als Hazara te vrezen heeft voor zijn leven bij terugkeer naar Afghanistan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser vaag, summier, wisselend en tegenstijdig heeft verklaard over [persoon] en de relatie met haar. Eiser geeft in het nader gehoor tweemaal aan dat hij vanaf de achtste klas bij [persoon] in de klas zat, terwijl hij in het aanvullend nader gehoor aangeeft dat dit de negende klas had moeten zijn. De uitleg van eiser dat hij in het nader gehoor na de achtste klas bedoelde, volgt de rechtbank niet nu hij dit niet in de correcties en aanvullingen heeft veranderd en eerst in het aanvullend nader gehoor naar voren heeft gebracht. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder de verklaring over het moment waarop eiser gevoelens kreeg voor [persoon] onduidelijk heeft mogen achten. Eiser verklaart niet eenduidig over het moment waarop hij gevoelens had voor [persoon] en het moment waarop hij deze gevoelens aan haar heeft geuit nu hij voor beide momenten zowel klas elf als klas twaalf noemt. Dat eiser in een maatschappij leeft waarin data een minder belangrijke rol spelen dan in Nederland, doet hier niet aan af nu het noemen van data niet hetzelfde is als benoemen in welke klas je zit. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank van eiser mogen verwachten dat hij informatie kon verschaffen over de leeftijd van [persoon] en de namen van haar moeder en zussen. Het betoog van eiser dat het in zijn cultuur ongepast is om naar de gegevens van vrouwen te vragen volgt de rechtbank niet nu verwacht mag worden dat dit ter sprake zou zijn gekomen in het vele contact dat eiser stelt te hebben gehad met [persoon] . De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder het betoog van eiser dat hij blind van liefde was en het niet ter zake deed of anderen vermoedens hadden van de relatie terecht niet heeft gevolgd. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat deze verklaring een aanvulling is op eerdere verklaringen en dat dit niet overeenkomt met de verklaringen van eiser in de gehoren dat voor de huwelijksaanzoeken alleen klasgenoten van hun liefde afwisten. Reeds hierom heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn relatie met [persoon] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
4.2
De rechtbank overweegt dat verweerder niet ten onrechte de verklaringen over de huwelijksaanzoeken ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank opmerkelijk mogen achten dat eisers ouders vijfmaal om de hand van [persoon] hebben gevraagd nu de ouders van [persoon] het eerste aanzoek al hebben afgewezen en verteld werd dat [persoon] aan haar neef zou worden uitgehuwelijkt. Ook werpt verweerder niet ten onrechte tegen dat eiser vage verklaringen heeft afgelegd over de momenten waarop zijn ouders om de hand van [persoon] hebben gevraagd. Dat eiser wel de datum van het laatste huwelijksaanzoek wist te noemen, doet er niet aan af dat hij niet concreet heeft kunnen verklaren over de andere vier aanzoeken. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat nu eiser verklaard heeft dat hij naar aanleiding van de huwelijksaanzoeken werd bedreigd, van eiser verwacht had mogen worden dat hij uitgebreider en concreter hierover zou kunnen verklaren.
4.3
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de verklaringen over de bedreigingen ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eisers verklaringen over hoe vaak hij is bedreigd, wanneer hij werd bedreigd en wat er bij deze bedreigingen werd gezegd onduidelijk zijn. De stelling van eiser dat hij hierover wel concreet heeft verklaard nu hij heeft verklaard viermaal heftig te zijn bedreigd, waarvan tweemaal via zijn ouders, treft geen doel nu dit nog niet wegneemt dat eiser niet alles heeft kunnen vertellen over de bedreigingen, bijvoorbeeld hoe vaak hij naast deze vier heftige bedreigingen bedreigd is en wat de inhoud van deze bedreigingen was. Ten aanzien van het nachtelijke bezoek van de broers en ooms van [persoon] , waarbij eiser met de dood is bedreigd, werpt verweerder niet ten onrechte tegen dat nu hij niet gezien heeft wie deze avond naar zijn huis waren gekomen, deze bedreiging niet aannemelijk is geworden. De rechtbank overweegt verder dat gelet op het voorgaande, verweerder de verklaringen over de verkrachting eveneens niet heeft hoeven volgen.
4.4
Nu de relatie tussen eiser en [persoon] , de huwelijksaanzoeken en de bedreigingen niet geloofwaardig zijn geacht, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat evenmin geloofwaardig is dat sprake is van de gestelde bloedwraak.
5. Het betoog van eiser dat verweerder gelet op werkinstructie 2014/10 rekening dient te houden met de omstandigheden dat eiser ten tijde van zijn vertrek uit Afghanistan minderjarig was, hij afkomstig is uit een zeer gesloten cultuur en dat data in zijn cultuur veel minder belangrijk zijn, treft geen doel. Eiser was ten tijde van het eerste en nader gehoor zeventien jaar en van hem mag worden verwacht dat hij zelf goed naar voren kan brengen waarom hij van mening is dat hij internationale bescherming nodig heeft. Uit de verslagen van de gehoren blijkt niet dat eiser de aan hem gestelde vragen niet of niet goed begrepen heeft. Ook blijkt uit deze verslagen dat verweerder wel degelijk rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eiser slecht is met data. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder niet ten onrechte van eiser heeft verlangd dat hij over de elementen die de kern van zijn asielrelaas vormen duidelijke en consistente verklaringen geeft, waaronder data. Ook de gesloten cultuur van eisers land van herkomst vormt onvoldoende reden om niet van eiser te mogen verwachten dat hij over de omstandigheden die de directe reden voor zijn vertrek vormen duidelijk kan verklaren. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder zich niet heeft gehouden aan voornoemde de werkinstructie. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) en 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3513). Voorts verwijst de rechtbank voor dit oordeel naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 16 mei 2017 (nr. 15993/09,
M.M. t. Nederland). Uit de rapporten die eiser in de zienswijze aanhaalt, volgt geen ander beeld dan in voornoemde uitspraken geschetst wordt. Deze rapporten zijn derhalve onvoldoende grond om aan te nemen dat de mate van willekeurig geweld in Afghanistan zo hoog is, dat eiser louter door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op schade.
6.1
De rechtbank overweegt voorts dat Hazara als groep in Afghanistan geen reëel risico lopen op vervolging of een onmenselijke behandeling (zie de uitspraken van de Afdeling van 20 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2731, en 30 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3513). Verweerder geeft daarnaast aan dat in de woonplaats van eiser, [woonplaats], Hazara in de meerderheid zijn, hetgeen niet door eiser wordt betwist. Dat in het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van november 2016 staat dat bepaalde wegen zeer gevaarlijk zijn, is onvoldoende om aan te nemen dat eiser bij terugkeer een risico loopt als bedoeld in artikel 3 EVRM. Voor zover eiser bepleit dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of hij veilig kan reizen naar zijn gebied van herkomst, heeft verweerder zich terecht - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1040 - op het standpunt gesteld dat de vraag via welke route hij daar kan komen, in het kader van de asielaanvraag niet aan de orde zijn. Nu gelet op het voorgaande eiser terug kan keren naar [woonplaats], wordt niet toegekomen aan zijn betoog over een eventueel vestigingsalternatief.
7. De rechtbank concludeert dat de aanvraag terecht is afgewezen als ongegrond.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel