ECLI:NL:RBDHA:2017:15693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2017
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
C/09/532031 / KG RK 17-818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens schijn van partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2017 een wrakingsverzoek toegewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde R.H.P. Ab, tegen kantonrechter mr. R.J. ter Kuile. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees van verzoeker dat de kantonrechter niet onpartijdig zou zijn in de behandeling van de zaak. De wrakingskamer oordeelde dat het proces-verbaal van de zitting op 4 april 2017 niet overeenstemde met de weergave van de gebeurtenissen door verzoeker en zijn gemachtigde. Dit proces-verbaal vermeldde dat de kantonrechter had geweigerd om een geluidsopname te beluisteren, terwijl verzoeker stelde dat de kantonrechter na de zitting had voorgesteld dat deze opname alsnog kon worden ingebracht. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was, wat leidde tot de toewijzing van het wrakingsverzoek. De behandeling van de hoofdzaak zal door een andere kantonrechter worden hervat.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/28
zaak-/rekestnummer: C/09/532031 / KG RK 17/818
rolnummer hoofdzaak: 5569748 / 16-33352
datum beschikking: 19 juni 2017 (bij vervroeging)
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker] , h.o.d.n. [eenmanszaak]
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: R.H.P. Ab;
tegen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
strekkende tot wraking van:
mr. R.J. ter Kuile,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Op 13 maart 2017 heeft ten overstaan van de kantonrechter een comparitie van partijen plaatsgevonden in de zaak tussen belanghebbende en verzoeker. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal is opgenomen dat op 4 april 2017 een getuigenverhoor is gelast.
1.2.
Bij het getuigenverhoor op 4 april 2017 is [getuige] gehoord. Van dit getuigenverhoor, alsmede van de daaropvolgende comparitie van partijen is een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal is op 20 april 2017 aan partijen verzonden en vermeldt onder meer het volgende: “De comparitie is vervolgens gehouden om eiseres in de gelegenheid te stellen de geluidsopname van het telefoongesprek te laten horen. Het geluid was zo slecht dat de kantonrechter noch de griffier kon horen wat door [belanghebbende] gezegd werd. Dhr. Ab mag een usb stick aanleveren met een betere geluidsweergave bij de conclusie na enquête en een usb stick dient naar [belanghebbende] te worden gestuurd.”
1.3.
Op 26 april 2017 is het wrakingsverzoek van verzoeker, gedateerd 25 april 2017, bij de griffie van deze rechtbank binnengekomen. De kantonrechter heeft per brief van 23 mei 2017 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 12 juni 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Daarbij is de heer Ab als gemachtigde van verzoeker verschenen. De kantonrechter is met bericht van verhindering niet verschenen. Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.
Gedurende het getuigenverhoor op 4 april 2017 hebben zich naar mening van verzoeker omstandigheden voorgedaan waaruit de partijdigheid, dan wel de schijn van partijdigheid van de kantonrechter volgt. Zo heeft de kantonrechter tijdens de zitting verklaard dat de verklaring van de getuige niets toevoegt aan de zaak en heeft de kantonrechter geweigerd om kennis te nemen van de inhoud van een schriftelijke verklaring van een andere getuige. Ook heeft de kantonrechter geweigerd de volledige geluidsopname te beluisteren van een gesprek waarin belanghebbende (gedaagde in de hoofdzaak) volgens verzoeker de vordering van verzoeker erkent en heeft de kantonrechter zich tijdens het getuigenverhoor ten faveure van gedaagde uitgelaten.
3.3.
Ten slotte bevat het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor van 4 april 2017 naar het oordeel van verzoeker geen correcte weergave van hetgeen ter terechtzitting is besproken en zijn hierin “afspraken” opgenomen die pas ná de zitting en buiten aanwezigheid van de andere partij zijn gemaakt. Het betreft met name de volgende passage: “Dhr. Ab mag een usb stick aanleveren met een betere geluidsweergave bij de conclusie na enquête en een usb stick dient naar [belanghebbende] te worden gestuurd.” Volgens verzoeker heeft zijn gemachtigde ter terechtzitting van 4 april 2017 onder meer aangeboden verbeterde geluidsopnamen, dan wel een door een onafhankelijke derde daarvan op te maken transcript in het geding te brengen en heeft de kantonrechter dit niet toegestaan. Ná de zitting – na kort overleg met verzoeker – is de gemachtigde, die de zittingszaal al had verlaten, teruggelopen naar de kantonrechter en de griffier in de zittingszaal en heeft hij de griffier verzocht onder meer duidelijk in het proces-verbaal op te nemen dat verdere bewijslevering ten aanzien van de geluidsopnamen door de kantonrechter niet zou worden toegelaten. Hierop mengde de kantonrechter zich in het gesprek en werd duidelijk dat hij zijn aanvankelijke weigering wenste te nuanceren en stelde hij voor dat alsnog een USB-stick met verbeterde geluidsopnamen ingebracht zou kunnen worden. Volgens verzoeker heeft zijn gemachtigde dit voorstel genegeerd, aangezien dit afweek van hetgeen ter zitting door de kantonrechter was meegedeeld en omdat hij het niet juist achtte om buiten aanwezigheid van belanghebbende afwijkende afspraken te maken over het verdere verloop van de procedure. Na ontvangst van het proces-verbaal bleek verzoeker dat hetgeen daarin is opgenomen, afweek van het ter zitting verhandelde, aangezien daarin alsnog is opgenomen dat eiser wordt toegelaten om een USB-stick met verbeterde geluidsopnamen aan te leveren. Dit is voor verzoeker ontoelaatbaar en geeft hem geen vertrouwen in een eerlijke uitkomst van de procedure.

4.Het standpunt van mr. Ter Kuile

4.1.
De kantonrechter berust niet in de wraking en stelt daartoe, kort gezegd, dat partijen uitgebreid in de gelegenheid zijn gesteld hun stellingen te bewijzen. Volgens de kantonrechter heeft hij ter terechtzitting laten weten dat het tot dan toe voorgebrachte bewijs onvoldoende was en heeft hij de gemachtigde van verzoeker gezegd dat hij met beter geluidsmateriaal mocht komen, maar dat hij ook nog meer getuigen kon laten horen. Het opgemaakte proces-verbaal geeft weer van hetgeen ter zitting is geschied. De kantonrechter kan zich niet herinneren dat hem specifiek is gevraagd om zaken in het proces-verbaal te vermelden.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in de rechterlijke macht vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer stelt vast dat de inhoud van het proces-verbaal van de op 4 april 2017 gehouden comparitie van partijen niet overeenstemt met de door verzoeker gegeven weergave van hetgeen zich ter terechtzitting én direct daarna heeft afgespeeld. Hoewel reeds in het verzoekschrift duidelijk is aangegeven dat de gemachtigde van verzoeker ná de terechtzitting naar de kantonrechter en de griffier is teruggelopen en dat de kantonrechter – in tegenstelling tot hetgeen hij ter terechtzitting had meegedeeld – toen (buiten aanwezigheid van belanghebbende) aan de gemachtigde van verzoeker heeft voorgesteld dat alsnog een USB-stick met verbeterde geluidsopnamen zou kunnen worden overgelegd, wordt daar door de kantonrechter in zijn reactie op het wrakingsverzoek niet expliciet op ingegaan. Dit tezamen met de consistente verklaring van de gemachtigde ter terechtzitting van de wrakingskamer over de gang van zaken, maakt dat de wrakingskamer niet voorbij kan gaan aan de weergave van verzoeker van de gebeurtenissen tijdens én ná de zitting van 4 april 2017. Dit maakt eveneens dat de wrakingskamer er niet van kan uitgaan dat het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 april 2017 – en met name de hiervoor onder 1.2 vermelde passage – een juiste weergave is van hetgeen zich
terterechtzitting heeft afgespeeld en dat niet kan worden uitgesloten dat hetgeen daarin is vermeld het gevolg is van een gesprek dat ná de terechtzitting met slechts één van de procespartijen heeft plaatsgevonden. Deze gevolgtrekkingen brengen de wrakingskamer tot het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de kantonrechter de zaak niet (meer) onpartijdig zal beoordelen objectief gerechtvaardigd is. Daaraan doet niet af dat de toezegging alsnog een USB-stick in het geding te mogen brengen juist aan verzoeker is gedaan. Het wrakingsverzoek zal dan ook op deze grond worden toegewezen, hetgeen mede tot gevolg heeft dat de overige aangevoerde wrakingsgronden geen verdere bespreking behoeven.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst toe het verzoek tot wraking van mr. R.J. ter Kuile;
- bepaalt dat de behandeling in de hoofdzaak door een andere kantonrechter in deze rechtbank zal worden hervat in de stand waarin de zaak zich ten tijde van de schorsing van het geding bevond;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde R.H.P. AB;
• belanghebbende [belanghebbende] ;
• de kantonrechter mr. R.J. ter Kuile;
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.J. Hoekstra-van Vliet, H.M.D. de Jong en R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Bijvank als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2017.