Uitspraak
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 11 september 2017 ingekomen verzoek van:
[naam moeder] ,
[naam vader]
Procedure
- het F9-formulier van 26 november 2017, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
- het verweerschrift.
Verzoek en verweer
Feiten
“de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in de periode tussen 8 december 2015 (kennelijk 2014) en 15 april 2015 van India is verplaatst naar Nederland. Dit maakt dat er geen sprake is van een ongeoorloofde achterhouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag.”
“Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich ten aanzien van de verplaatsing van de gewone verblijfplaats van [minderjarige] tussen 8 december 2014 en 15 april 2015 met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust.”
Beoordeling
- “that the Hon’ble Court be pleased to direct the Petitioner herein to return custody of the minor child [minderjarige] to the Respondent/mother;”
- “that the Hon’ble Court be pleased to direct the Petitioner to send the minor child [minderjarige] to Amsterdam, Netherlands so as to enable access between the Respondent/mother and the minor child;”
D-40 of 2015’ hebben. Ter terechtzitting heeft de moeder toegelicht dat dit het kenmerk van de door de vader in India op 5 mei 2015 aanhangig gemaakte scheidingsprocedure betreft. Uit de verzoekschriften blijkt dat, zoals de moeder ook heeft gesteld, zij in die procedure vanaf het begin de bevoegdheid van de rechtbank in India en derhalve ook de ontvankelijkheid van de vader betwist.
dat hij zich verenigt met het oordeel van deze rechtbank over de verplaatsing van de gewone verblijfplaats van [minderjarige] tussen 8 december 2014 en 15 april 2015 naar Nederland. En naar het oordeel van het hof: “zijn in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen…”
Naar het oordeel van het hof is door het handelen van partijen sprake van wijziging van de gewone verblijfplaats van [minderjarige] , nu uit dat handelen naar het oordeel van het hof kan worden afgeleid dat de aanwezigheid van [minderjarige] niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van het kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Naar het oordeel van het hof is dan ook geen sprake van ongeoorloofde achterhouding in de zin van artikel 3 HKOV. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.”