ECLI:NL:RBDHA:2017:15520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2017
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
C/09/532944/ KG RK 17-910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoeker in strafzaak met betrekking tot oorlogsstrafrecht

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2017 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van de verzoeker, die sinds 29 september 2015 in voorlopige hechtenis verkeert op verdenking van oorlogsmisdrijven gepleegd in Ethiopië in 1978. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen de rechters M.T. Renckens, E.J. van As, C.I.H. Kerstens-Fockens en de rechter-commissaris M. Koole. De verzoeker stelde dat er sprake was van partijdigheid en een onterecht verwijtende houding van de rechtbank. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. De verzoeker had het wrakingsverzoek pas op 22 mei 2017 ingediend, terwijl de gebeurtenissen die aanleiding gaven tot het verzoek zich eerder hadden voorgedaan. De rechters en de rechter-commissaris stelden dat de beslissingen die waren genomen geen grond voor wraking opleverden en dat de rechtbank niet op de hoogte was van het conflict tussen de verdediging en de Raad voor de Rechtsbijstand. De wrakingskamer besloot dat het proces in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van de wrakingsverzoeken.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/31
zaak-/rekestnummer: C/09/532944/ KG RK 17-910
parketnummer: 09/748013-12
datum beschikking: 23 juni 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting { }
raadslieden: mrs. S. Arts en F.J.V.H. Stoffels;
strekkende tot wraking van:
mrs. M.T. Renckens, E.J. van As en C.I.H. Kerstens-Fockens,
rechters in de rechtbank Den Haag,
en
mr. M. Koole,
rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbenden in deze wrakingsprocedure zijn:
mrs. N. Vogelenzang en A.J. van Dooren,
officieren van justitie.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Verzoeker bevindt zich sedert 29 september 2015 in voorlopige hechtenis op verdenking van meerdere feiten, strafbaar gesteld bij de wet oorlogsstrafrecht (oud), gepleegd in Ethiopië in het jaar 1978.
1.2.
Verzoeker werd aanvankelijk bijgestaan door een tweetal advocaten. Op verzoek van verzoeker hebben deze advocaten de verdediging overgedragen aan de huidige raadslieden van verzoeker. Als gevolg van deze advocatenwisseling heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, die stond gepland van 21 november 2016 tot en met 9 december 2016, geen doorgang kunnen vinden. Voorafgaand aan de voorziene datum van de inhoudelijke behandeling had de rechter-commissaris reeds diverse onderzoekshandelingen verricht.
1.3.
Na de advocatenwisseling hebben diverse pro forma/regiezittingen plaatsgevonden, te weten op 21 november 2016, 6 februari 2017, 16 februari 2017 en 12 mei 2017. Op die zittingen zijn diverse onderwerpen besproken en beslissingen door de rechtbank genomen, onder meer op (nadere) onderzoekswensen van de verdediging en op stellingen van verzoeker die door de rechtbank zijn aangemerkt als bezwaren tegen door de rechter-commissaris genomen beslissingen. Op één van die zittingen is een deskundige (Prof. Abbink) gehoord.
1.4.
Bij de (laatste) regiezitting van 12 mei 2017 is door de raadslieden aandacht gevraagd voor een probleem dat zij ervaren naar aanleiding van een conflict dat, naar zij stellen, tussen hen en de Raad voor de Rechtsbijstand is ontstaan. Als gevolg van dat conflict is van de Raad geen enkele honorering ontvangen, terwijl de raadslieden naar eigen zeggen inmiddels 330 respectievelijk 350 uur hadden gewerkt.
1.5.
Op 22 mei 2017 is het schriftelijke wrakingsverzoek, gedateerd 19 mei 2017, ter griffie van deze rechtbank binnengekomen. Op 29 mei 2017 heeft mr. Renckens, mede namens mrs. Van As en Kerstens-Fockens, een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ingediend. Op 9 juni 2017 is de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. Koole ontvangen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 15 juni 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door mrs. Arts en Stoffels, is verschenen. Ook is verschenen de officier van justitie mr. Vogelenzang, mede namens mr. Van Dooren. Mrs. Renckens, Van As, Kerstens-Fockens en Koole zijn met bericht van afwezigheid niet ter zitting verschenen.
2.2.
Het wrakingsverzoek is door mr. Arts aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Vervolgens heeft mr. Vogelenzang het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt, eveneens aan de hand van pleitaantekeningen. Van het overige verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Ten aanzien van mrs. Renckens, Van As en Kerstens-Fockens:
Er is sprake van een opeenstapeling van gebeurtenissen die tezamen hebben geleid tot de bij verzoeker opgewekte schijn van partijdigheid. Het gaat daarbij om het volgende:
 Al vanaf de eerste behandeling waarbij de huidige raadslieden aanwezig waren (21 november 2016) heeft de rechtbank, zowel bij monde van de voorzitter als bij monde van de andere rechters, een ronduit verwijtend overkomende houding en toonzetting aangenomen jegens verzoeker en zijn raadslieden, terwijl de houding en toonzetting jegens de (advocaat van) de benadeelde partijen daarentegen vriendelijk en begrijpend was.
 De rechtbank heeft, nadat op 6 februari 2017 door verzoeker (nadere) onderzoekswensen waren geformuleerd, bij haar op 16 februari 2017 medegedeelde beslissing het overgrote deel van die onderzoekswensen afgewezen op basis van een onbegrijpelijke motivering.
 Ter zitting van 12 mei 2017 heeft de rechtbank, ondanks protest van verzoeker daartegen, besloten dat een schriftelijke ronde zal plaatsvinden naar aanleiding van de nog door benadeelde partijen in te dienen vorderingen tot schadevergoeding. Verder heeft de rechtbank geweigerd verzoeker toe te staan schriftelijk nadere vragen in te dienen die aan de reeds gehoorde deskundige Abbink zouden moeten worden gesteld. Tenslotte heeft de rechtbank er op deze zitting blijk van gegeven de voor het najaar van 2017 geplande inhoudelijke behandeling van de strafzaak doorgang te willen laten vinden zonder rekening te houden met de problemen waarvoor de verdediging zich ziet gesteld als gevolg van het door hen geschetste conflict met de Raad voor de Rechtsbijstand.
 In antwoord op een e-mailbericht van de verdediging van 15 mei 2017 waarin is verzocht het onderzoek ter terechtzitting te schorsen totdat verzoeker van adequate rechtsbijstand is voorzien, heeft de rechtbank bij e-mail van 15 mei 2017 geantwoord dat de rechtbank haar beslissing omtrent de voortgang van de zaak ter terechtzitting heeft meegedeeld. Hierdoor is welhaast evident dat de rechtbank geen belang hecht aan een effectieve verdediging en dat enige schorsing/uitstel kennelijk zal worden geweigerd.
De gebeurtenissen op de zittingen van 21 januari 2017 en 6/16 februari 2017 zouden, aldus verzoeker, mogelijk nog geen grond voor wraking van de rechtbank opleveren, maar het voorgevallene op de zitting van 12 mei 2017 en de reactie van de rechtbank op de e-mail van 15 mei 2017 zijn voor verzoeker de druppel die de emmer deed overlopen, waardoor bij hem definitief de schijn van partijdigheid is gewekt.
Ten aanzien van mr. Koole
De rechter-commissaris heeft bij verzoeker de schijn van partijdigheid opgewekt doordat zij de volgende beslissingen heeft genomen:
  • Het niet aan verzoeker verstrekken van (onder meer) rechtshulpverzoeken;
  • Het in het buitenland getuigen gaan horen waarbij de raadslieden van verzoeker slechts via een videoverbinding aanwezig kunnen zijn;
  • Het aan die verhoren vooraf laten gaan van een bespreking met een psycholoog buiten aanwezigheid van de raadslieden van verzoeker;
  • Voor zover enig verhoor in het buitenland wel door de verdediging zou kunnen worden bijgewoond, dat beperken tot slechts één van de raadslieden.

4.Het standpunt van de rechters en de rechter-commissaris

De rechtershebben te kennen gegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten. Volgen hen is het verzoek te laat ingediend en verzoeker zou daarom –formeel gezien- daarin niet ontvankelijk moeten worden verklaard, doch de rechters stellen het op prijs als de wrakingskamer het verzoek inhoudelijk beoordeelt. Een dergelijke beoordeling zou tot een afwijzing van het verzoek moeten voeren op (verkort en zakelijk weergegeven) de volgende gronden:
  • De afwijzing van de onderzoekswensen en de beslissingen omtrent de schriftelijke ronde voor verzoeken tot schadevergoeding zijn geen beslissingen waardoor objectief of subjectief de gerechtvaardigde vrees kan zijn opgewekt dat de rechtbank enige vooringenomenheid jegens verzoeker heeft;
  • Hetzelfde geldt voor de beslissing aangaande de door verzoeker aan de deskundige te stellen nadere vragen;
  • De rechtbank is er niet op uit om de behandeling van de zaak “door te drukken”. Zij heeft te waken voor een behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, waarbij niet alleen de belangen van verdachte gelden maar ook die van de slachtoffers en de maatschappij;
  • De rechtbank staat geheel buiten het conflict tussen de verdediging en de Raad voor de Rechtsbijstand.
Ook de
rechter-commissarisberust niet in de wraking en meent dat het verzoek wegens het te laat indienen daarvan niet ontvankelijk is. Subsidiair stelt zij vast dat de wraking ziet op processuele beslissingen die in beginsel geen grond voor wraking kunnen opleveren. De rechter-commissaris ziet in de door haar genomen beslissingen geen partijdigheid of bevooroordeeldheid, en wijst er op dat verzoeker niet heeft gemotiveerd waarom dat wel zo zou zijn.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht primair verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek wegens het te laat indienen daarvan. Subsidiair meent zij dat het verzoek moet worden afgewezen, nu geen van de door verzoeker aangevoerde gronden wijst op enige (opgewekte schijn van) partijdigheid.

6.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek.

6.1.
Op grond van artikel 513, eerste lid, Sv. dient het wrakingsverzoek te worden gedaan
zodrade feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, bekend zijn geworden.
6.2.
Het wrakingsverzoek is, blijkens de inhoud daarvan en de daarop ter zitting van de wrakingskamer gegeven toelichting, gegrond op een diverse voorvallen die zich op verschillende zittingen hebben voorgedaan. Op zich is het denkbaar dat er aanvankelijk sprake is van omstandigheden die ieder afzonderlijk nog geen aanleiding behoeven te geven tot het indienen van een wrakingsverzoek, maar dat zich op een gegeven moment een gebeurtenis voordoet die kan gelden als “de druppel die de emmer doet overlopen”. In een dergelijk geval dient het verzoek dan wel te worden ingediend zodra de desbetreffende druppel zich heeft gemanifesteerd. Indien dat plaatsvindt op een zitting, zijn er omstandigheden denkbaar die ertoe zouden kunnen nopen dat het wrakingsverzoek niet direct ter terechtzitting wordt ingediend, waarbij met name valt te denken aan een korte periode ten behoeve van overleg tussen verdediging en de verzoeker.
6.3.
Gemeten naar voormelde maatstaf kan het onderhavige verzoek, voor wat de rechters betreft, niet gelden als tijdig te zijn ingediend. Daartoe is het volgende redengevend.
6.4.
De omstandigheden die “de emmer hebben doen overlopen” hebben zich, zoals een en andermaal namens verzoeker is betoogd, voorgedaan op de regiezitting van 12 mei 2017 en op 15 mei 2017 bij ontvangst van de e-mail van de rechtbank waarin werd verwezen naar de beslissingen genomen op de regiezitting van 12 mei 2017. Het wrakingsverzoek is evenwel eerst ter griffie ontvangen op 22 mei 2017. Een dergelijke termijn (van 10/7 dagen) is te lang om het verzoek nog als tijdig in de zin van voormelde wetsbepaling te kunnen beschouwen, te minder nu door verzoeker geen enkele omstandigheid is aangevoerd die een dergelijk tijdsverloop kan rechtvaardigen. Het karakter van het instituut wraking (dat immers is bedoeld om
onmiddellijkeen gesignaleerde partijdigheid dan wel de schijn daarvan aan de orde te kunnen stellen) verdraagt zich daar niet mee.
6.5.
Ten aanzien van het wrakingsverzoek van de rechter-commissaris geldt hetzelfde. De beslissingen waarop dat verzoek ziet zijn zelfs nog eerder dan 12 mei 2017 genomen.
6.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verzoeker niet in zijn wrakingsverzoeken kan worden ontvangen. Aan een inhoudelijke behandeling van die verzoeken komt de wrakingskamer daarom niet toe.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoeken;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van de wrakingsverzoeken;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
  • de verzoeker p/a zijn raadslieden mrs. Arts en Stoffels;
  • de officieren van justitie mrs. N. Vogelenzang en A.J. van Dooren;
  • de rechters mrs. M.T. Renckens, E.J. van As en C.I.H. Kerstens-Fockens;
  • de rechter-commissaris mr
Aldus beslist in raadkamer door mrs. J.W. du Pon, G.P. van Ham en T.F. Hesselink, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op
23 juni 2017.