ECLI:NL:RBDHA:2017:15472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
AWB 17/11413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische nationaliteit bezittende man, had een aanvraag ingediend op basis van gezinsleven met zijn meerderjarige zoon, die in Nederland verblijfsvergunning asiel had gekregen. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen, stellende dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zoon.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij hij aanvullende gronden heeft ingediend. Tijdens de zitting op 10 november 2017 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, en was ook zijn zoon aanwezig als referent. De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), betrokken bij de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een familie- of gezinsleven dat onder artikel 8 van het EVRM valt, en dat de gevraagde mvv terecht is geweigerd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/11413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en aanvullende gronden ingediend.
Verweerder heeft meegedeeld geen aanleiding te zien voor het indienen van een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [referent] , referent. Als tolk is verschenen A. Nieuwland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Syrische nationaliteit. Op 14 juni 2016 is ten behoeve van hem een aanvraag ingediend om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door referent, zijn meerderjarige zoon, aan wie op 24 november 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend. Deze aanvraag is ingediend in het kader van verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Bij besluit van 15 september 2016 (primair besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 2q, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Na referent te hebben gehoord, heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit is uitgegaan van het bestaan van familie- en gezinsleven tussen eiser en referent. Voor de vraag of eiser op grond van artikel 8 van het EVRM in staat moet worden gesteld om dat familie- of gezinsleven in Nederland uit te oefenen, heeft verweerder in het primaire besluit een belangenafweging uitgevoerd, waarbij is beoordeeld of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen eiser en referent (B7/3.8 Vreemdelingencirculaire 2000).
5. Met verwijzing naar de arresten van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 23 september 2009, nr 25672/07 (Boussara tegen Frankrijk), van 14 juni 2011, nr. 38058/09 (Osman tegen Denemarken) en van 20 september 2011,nr. 8000/08 (A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk) heeft verweerder in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2016/11 (gepubliceerd 7 september 2016, Staatscourant 2016, 46741, een gewijzigd beoordelingskader vastgesteld. Daarin is neergelegd dat verweerder pas familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aanneemt tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s). Uitsluitend als het meerderjarige kind jongvolwassen is en op het moment van de beoordeling behoort en altijd feitelijk heeft behoord tot het gezin van de ouders, neemt verweerder ook familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder dit nieuwe beoordelingskader toegepast.
Ook voor dit nieuwe kader geldt dat verweerder dient te beoordelen of sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent.
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat tussen hem en referent sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie. Daarbij wijst hij erop dat eiser medische verzorging nodig heeft voor diens hartkwaal. Referent heeft eiser voor zijn vertrek verzorgd en is tegen zijn zin, op aandringen van eiser uitgereisd. Eiser stelt momenteel maar ternauwernood te kunnen overleven in Syrië en van referent afhankelijk te zijn om de oorlogssituatie te kunnen ontvluchten.
8. Verweerder heeft de door eiser aangevoerde omstandigheden in zijn beoordeling betrokken. Verweerder heeft echter ook terecht meegewogen dat referent in de periode van 2007 tot 2014 zelfstandig in India heeft gewoond vanwege zijn studie en dat eiser niet zodanig afhankelijk van hem was dat hij toen niet alleen in Syrië kon achterblijven. Daaruit heeft verweerder terecht afgeleid dat de relatie tussen referent en eiser zich op een gebruikelijke manier heeft ontwikkeld. Dat referent naar zijn zeggen in 2014 is teruggekeerd naar Syrië om voor zijn vader te zorgen, maakt dat niet anders. Eiser is ook na de komst van referent naar Nederland in staat gebleken om zelfstandig in Syrië te leven. Eiser heeft dat niet weerlegd met de stelling dat er in Syrië nauwelijks hulp is en sprake is van een uitzichtloze situatie.
9. De omstandigheden dat referent zich moreel verplicht voelt om zijn vader naar Nederland te laten overkomen en dat hij geen broers of zussen heeft die dit kunnen doen, leiden evenmin tot een ander oordeel, omdat deze omstandigheden geen betrekking hebben op de vraag naar de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat referent eiser in enige mate financieel ondersteunt. Verweerder heeft in dat verband in het bestreden besluit gewezen op de verklaring van referent dat hij eiser niet financieel heeft hoeven onderhouden.
10. Eisers beroep op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 24 juli 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:10630) kan hem niet baten omdat het in die zaak ging om iemand die vanwege haar medische toestand niet in staat was om zelfstandig te wonen. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn geval ook aan de orde is, omdat hij al medische klachten had toen referent voor zijn studie in India is gaan wonen en omdat hij blijkens het bij de aanvraag overgelegde medisch rapport de afgelopen vijf jaar zijn weg heeft weten te vinden naar medische zorg in Damascus.
11. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat er geen sprake is familie- of gezinsleven dat wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM, zodat de gevraagde mvv terecht is geweigerd.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Om die reden bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.