ECLI:NL:RBDHA:2017:15400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
C/09/525475 / HA ZA 17-87
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid curator en inroepen van pauliana in faillissement

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de curator in een faillissement, die door eisers wordt aangesproken op zijn handelen. De curator heeft de faillissementspauliana ingeroepen met betrekking tot een koopovereenkomst die door de failliet was gesloten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator geen persoonlijk verwijt treft voor zijn handelen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben in 2007 een pand gekocht van Aannemersbedrijf [X] B.V. voor € 800.000, maar de levering vond niet plaats omdat [X] failliet ging. De curator, [gedaagde], heeft de koopovereenkomst vernietigd op grond van de faillissementspauliana, maar de rechtbank oordeelt dat de curator niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat de Rabobank, als hypotheekverstrekker, haar medewerking aan de levering van het pand mocht onthouden. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen op 27 december 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/525475 / HA ZA 17-87
Vonnis van 27 december 2017
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te Alphen aan den Rijn,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2],
eisers,
advocaat mr. J.C. Dorrepaal te Alphen aan den Rijn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3],
gedaagde,
advocaat mr. L.H. Rammeloo te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 januari 2017 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 5 april 2017, waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 juni 2017.
1.2.
Het proces-verbaal van comparitie is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben op 31 mei 2007 een pand aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand) gekocht van Aannemersbedrijf [X] B.V. (hierna: [X]) voor een bedrag van € 800.000,-. De koopovereenkomst is neergelegd in een akte van 3 juli 2007. Daarin is overeengekomen dat het pand op 17 juli 2007 zou worden geleverd.
2.2.
De Rabobank had als hypotheekverstrekker ingestemd met deze koopprijs en royement van de hypotheek.
2.3.
Op 13 juli 2007 heeft [X] aan [eiser 1] en [eiser 2] medegedeeld dat zij het pand niet zou gaan leveren.
2.4.
Op 17 juli 2007 hebben [eiser 1] en [eiser 2] de koopovereenkomst in de openbare registers laten inschrijven (hierna: de Vormerkung).
2.5.
Op 23 juli 2007 heeft [X] haar faillissement aangevraagd. Op 1 augustus 2007 is [X] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [gedaagde] als curator. Voor zover het gaat om [gedaagde] als curator, wordt hij hierna aangeduid als ‘[gedaagde] qq’.
2.6.
In augustus 2007 is het pand in opdracht van [gedaagde] qq door Meeuws getaxeerd. In het taxatierapport (hierna: het taxatierapport) is de onderhandse verkoopwaarde van het pand gesteld op € 825.000.
2.7.
Begin augustus 2007 heeft [gedaagde] qq met Bik en Gesman Holding B.V. (hierna: Bik en Gesman) overeenstemming bereikt over een doorstart van [X]. In het kader daarvan is overeengekomen dat het pand voor € 900.000,- zou worden verkocht aan Bik en Gesman.
2.8.
Bij brief van 15 augustus 2007 heeft [gedaagde] qq – voor zover hier van belang – het volgende geschreven aan de raadsman van [eiser 1] en [eiser 2]:
“Gelet op alle bestaande omstandigheden is de meest praktische benadering om de koopakte tussen failliet en uw cliënten van 3 juli 2007 te ontbinden waarbij partijen afstand doen van de uit de overeenkomst en ontbinding voortvloeiende rechten en plichten. Wilt u mij laten weten of uw cliënten daarvoor opteren ?
Zo niet, dan doet zich de situatie van artikel 37 Fw. Voor, in welk geval u mij wel zult laten weten wat uw cliënten wensen. Daarop volgend zal ik als curator een standpunt innemen na overleg met mijn rechter-commissaris. In het laatste geval zal ik ook onderzoek gaan doen naar de vraag in hoeverre sprake is van een onverplichte rechtshandeling waardoor benadeling van crediteuren heeft plaatsgevonden of, in geval van voortzetting van de overeenkomst, zal gaan plaatsvinden. Indien dat onderzoek daartoe aanleiding geeft zal ik zonodig de overeenkomst vernietigen met een beroep op de actio pauliana met alle gevolgen van dien.”
2.9.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben niet ingestemd met ontbinding van de koopovereenomst.
2.10.
Op 24 augustus 2007 heeft [gedaagde] qq bij de Voorzieningenrechter te Den Haag gevorderd om [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen om de Vormerkung door te halen en de verkoop en levering van het pand aan Bik en Gesman te gehengen en gedogen. In reconventie hebben [eiser 1] en [eiser 2] gevorderd dat [gedaagde] qq mee zou werken aan de levering van het pand. Bij vonnis van 24 augustus 2007 heeft de Voorzieningenrechter alle vorderingen afgewezen.
2.11.
Bik en Gesman hebben op 26 augustus 2007 afgezien van de doorstart.
2.12.
Bij brieven van 4 en 18 september 2007 heeft [gedaagde] qq de faillissementspauliana ingeroepen en de koopovereenkomst tussen [eiser 1] en [eiser 2] enerzijds en [X] anderzijds vernietigd.
2.13.
Op 6 september 2007 heeft de Rabobank aan [eiser 1] en [eiser 2] medegedeeld niet langer bereid te zijn bij verkoop van het pand tegen een prijs van € 800.000 royement van de hypotheek te verlenen en zich niet meer aan de eerder afgegeven volmacht gebonden te achten.
2.14.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] qq en de Rabobank. Zij vorderden dat [gedaagde] qq zou worden veroordeeld om mee te werken aan levering van het pand en dat de Rabobank zou worden veroordelend tot doorhaling van haar hypothecaire inschrijving op het pand tegen ontvangst van de verkoopopbrengst. Bij vonnis van 6 november 2017 heeft de voorzieningenrechter deze vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de vordering in reconventie van [gedaagde] qq om [eiser 1] en [eiser 2] te bevelen tot doorhaling van de Vormerkung, toegewezen.
2.15.
Het pand is op 20 december 2007 voor een bedrag van € 1.035.000 verkocht aan De Schans B.V. Het pand is op 28 december 2007 geleverd.
2.16.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [gedaagde] qq en de Rabobank (hierna: de eerste bodemprocedure). Daarin vorderden zij onder meer een verklaring voor recht dat [gedaagde] qq de koopovereenkomst had moeten nakomen en schadevergoeding. [gedaagde] qq beriep zich op zijn buitengerechtelijke vernietiging van de koopovereenkomst en heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de koopprijs te laag was, onder meer gewezen op door hem overgelegde taxatierapporten van 17 november 2006 en mei 2007, waarin onderhandse kooprijzen van € 1.120.000 en € 1.800.000 stonden (hierna: ‘de andere taxatierapporten’).
2.17.
Bij vonnis van 10 september 2008 heeft deze rechtbank de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] de vorderingen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] qq als curator terecht met een beroep op de faillissementspauliana de koopovereenkomst heeft vernietigd.
2.18.
Hangende het door [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde hoger beroep, heeft [gedaagde] qq een bodemprocedure tegen hen ingesteld (hierna: de tweede bodemprocedure). Hij vorderde een verklaring voor recht dat hij rechtsgeldig de faillissementspauliana had ingeroepen en de koopovereenkomst had vernietigd. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de koopprijs te laag was, heeft [gedaagde] qq onder meer gewezen op de andere taxatierapporten. Ook vorderde [gedaagde] qq schadevergoeding. [gedaagde] qq stelde daartoe dat de met Bik en Gesman overeengekomen doorstart door toedoen/schuld van [eiser 1] en [eiser 2] niet was doorgegaan.
2.19.
Op 8 juli 2009 heeft deze rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] qq de koopovereenkomst rechtsgeldig had vernietigd en [eiser 1] en [eiser 2] veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank achtte zich gebonden aan het in de eerste bodemprocedure gegeven oordeel over het inroepen van de faillissementspauliana door [gedaagde] qq.
2.20.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn in hoger beroep gekomen van dit vonnis. Zij hadden toen inmiddels de beschikking gekregen over het taxatierapport en hebben dat in de appelprocedure het geding gebracht.
2.21.
Op 12 maart 2013 heeft het gerechtshof arrest gewezen in de hoger beroepsprocedures van de eerste en tweede bodemprocedure. In de eerste bodemprocedure heeft het gerechtshof eindarrest gewezen. Daarin is geoordeeld dat [gedaagde] qq, ook als hij de koopovereenkomst had dienen te eerbiedigen geen verwijt treft, nu de Rabobank haar, voor nakoming van de koopovereenkomst noodzakelijke medewerking mocht onthouden.
2.22.
In de tweede bodemprocedure heeft het gerechtshof op 12 maart 2013 een tussenarrest gewezen. Daarin heeft het gerechtshof geoordeeld dat de rechtbank, gezien de waarde van het pand en de koopprijs, het bewijsvermoeden dat benadeling van schuldeisers had plaatsgevonden, terecht heeft aangenomen. Het gerechtshof heeft [eiser 1] en [eiser 2] in de gelegenheid gesteld dit vermoeden met tegenbewijs te ontkrachten.
2.23.
Bij arrest van 17 maart 2015 heeft het gerechtshof in de tweede bodemprocedure geoordeeld dat [eiser 1] en [eiser 2] geslaagd waren in het leven van het tegenbewijs. De vorderingen van [gedaagde] qq zijn alsnog afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen samengevat -:
een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 1] en [eiser 2]
[gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser 1] en [eiser 2] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] jegens hen onrechtmatig – want niet zoals verwacht mag worden van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht en op oneigenlijke gronden – heeft gehandeld door:
  • i) op gronden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen en/of op grond van stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen maakten heeft getracht de tussen [eiser 1] en [eiser 2] enerzijde en [X] anderzijds gesloten koopovereenkomst te vernietigen en
  • ii) misbruik te maken van zijn bevoegdheid door zich op de faillissementspauliana te beroepen met een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven;
  • iii) misbruik te maken van zijn processuele bevoegdheid door het taxatierapport in strijd met artikel 21 Rv niet in het geding te brengen en dusdoende de rechtbank opzettelijk onjuist dan wel onvolledig te informeren.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen dat zij als gevolg hiervan schade hebben gelden, die in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het door [eiser 1] en [eiser 2] onrechtmatig geachte handelen van [gedaagde] betreft zijn handelen in de hoedanigheid van curator. [gedaagde] qq is feitelijk dezelfde persoon als [gedaagde]. Als curator had hij echter de hoedanigheid van door de rechtbank benoemde functionaris, belast met de afwikkeling van een faillissement en trad hij formeel en materieel op voor de boedel. In deze procedure gaat het om zijn persoonlijke aansprakelijkheid voor zijn handelen als curator. Daarmee is [gedaagde] in deze procedure formeel en materieel een andere partij dan in de eerder door hem als curator gevoerde procedures.
4.2.
Het beroep van [gedaagde] op gezag van gewijsde van het arrest van het gerechtshof in de eerste bodemprocedure, stuit af op het gegeven dat die procedure niet tussen dezelfde partijen is gevoerd.
4.3.
Bij de beoordeling van de verwijten van [eiser 1] en [eiser 2] aan het adres van [gedaagde] wordt vooropgesteld dat een curator bij de uitoefening van zijn taak behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Voor zover de curator bij de uitoefening van zijn taak niet is gebonden aan regels, komt hem in beginsel een ruime mate van vrijheid toe. De curator dient zich bij de uitoefening van zijn taak te richten naar het belang van de boedel, maar het is in beginsel aan zijn inzicht overgelaten op welke wijze en langs welke weg dat belang het beste kan worden gediend. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop hij rekening houdt met andere bij het beheer en de afwikkeling van de boedel betrokken belangen, waaronder ook het belang bij een voortvarende afwikkeling van het faillissement en beperking van de daaraan verbonden kosten. Ook bij de wijze waarop de curator de aan zijn taakuitoefening inherente afweging van uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangenafweging uitvoert komt hem een grote vrijheid toe. Vergelijk HR 19 april 1996, NJ 1996/727 (Maclou).
4.4.
De curator kan wegens een onzorgvuldige uitoefening van zijn wettelijke taak tot beheer en vereffening van de boedel persoonlijk aansprakelijk zijn jegens degenen in wier belang hij die taak uitoefent, te weten de (gezamenlijke) schuldeisers, en jegens derden met de belangen van wie hij bij de uitoefening van die taak rekening heeft te houden, zoals de gefailleerde. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van persoonlijke aansprakelijkheid van de curator wegens een onjuiste taakuitoefening in een geval dat de onder 4.3 weergegeven vrijheid voor hem bestond, gaat het om de vraag of, uitgaande van bedoelde vrijheid, een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht, in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn zou hebben kunnen komen. Bij deze toetsing past, zoals uit deze norm naar haar aard volgt, terughoudendheid. Voor persoonlijke aansprakelijkheid is immers vereist dat de curator ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen. Daarvoor is vereist dat hij gehandeld heeft terwijl hij het onjuiste van zijn handelen inzag dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien. Vergelijk HR 16 december 2011, NJ 2012/515.
4.5.
Met hun hiervoor onder 3.2 sub (i) en (ii) weergegeven verwijten stellen [eiser 1] en [eiser 2] het optreden van [gedaagde] als curator in verband met – kort gezegd – het inroepen van de faillissementspauliana en het vernietigen van de koopovereenkomst aan de orde. De rechtseenheid gebiedt dat de in de twee bodemprocedures gegeven oordelen over deze onderwerpen tot uitgangspunt worden genomen bij de beoordeling in deze zaak over de persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde] voor dit handelen als curator. Dat betekent dat ook in deze zaak tot uitgangspunt heeft te gelden dat – zoals is geoordeeld in het arrest van 17 maart 2015 (i) en (ii) respectievelijk het arrest van 12 maart 2013 (iii):
  • i) de voor een beroep op artikel 42 Fw vereiste wetenschap van benadeling niet is komen vast te staan;
  • ii) op geen van de door [gedaagde] qq aangevoerde grondslagen kan worden geoordeeld dat [eiser 1] en [eiser 2] zich hebben beroepen op een niet (langer) bestaande koopovereenkomst;
  • iii) [gedaagde] qq, ook als hij de koopovereenkomst had dienen te eerbiedigen geen verwijt treft, nu de Rabobank haar, voor nakoming van de koopovereenkomst noodzakelijke medewerking mocht onthouden.
4.6.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor onder (iii) bedoelde oordeel in de weg staat aan het kunnen aannemen van causaal verband tussen het door [eiser 1] en [eiser 2] aan [gedaagde] verweten handelen en het niet nakomen van de koopovereenkomst. Ook als [gedaagde] qq de koopovereenkomst niet zou hebben vernietigd, zou levering dus zijn uitgebleven omdat de Rabobank op goede gronde haar medewerking daaraan onthield.
4.7.
Het in de tweede bodemprocedure gegeven oordeel dat [gedaagde] qq de faillissementspauliana niet kon inroepen leidt niet één op één tot de conclusie dat [gedaagde] daarvoor persoonlijk aansprakelijk is. Zoals hiervoor is overwogen, is daarvoor vereist hij gehandeld heeft terwijl hij het onjuiste van zijn handelen inzag dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien. Het enkele feit dat [gedaagde] beschikte over een taxatierapport waarin een verkoopprijs van € 825.000 is genoemd, is daartoe onvoldoende. De andere taxatierapporten waarover [gedaagde] beschikte, waaronder een eerder uitgebrachte taxatie van Meeus, noemden alle hogere onderhandse verkoopprijzen. [gedaagde] heeft toegelicht dat hij destijds vraagtekens had bij de juistheid van het taxatierapport, gelet op de andere, veel hogere taxaties. Hij vond het taxatierapport destijds niet geloofwaardig en dus niet bruikbaar. Het stond [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank vrij om, gebruikmakend van de beoordelingsvrijheid waarover hij als curator beschikte, dit rapport ter zijde te leggen. Verwijt (i) en (ii) treffen dus geen doel.
4.8.
Verwijt (iii) gaat ook niet op. Het standpunt van [eiser 1] en [eiser 2] komt er op neer dat [gedaagde] als curator op onrechtmatige wijze heeft geprocedeerd omdat hij een standpunt heeft ingenomen waarvan hij op voorhand wist dat het onjuist was. De rechtbank neemt in dit verband tot uitgangspunt dat een ieder in beginsel vrije toegang tot de rechter heeft en derhalve gebruik mag maken van zijn of haar bevoegdheid om een procedure te starten dan wel verweer te voeren (artikel 6 lid 1 EVRM en artikel 17 Grondwet). Aan dit grondrecht mogen echter beperkingen worden gesteld, mits deze een legitiem doel dienen en in een proportionele verhouding tot dat doel staan. Nu de bevoegdheid tot procederen en verweer voeren voorop staat, vormt artikel 3:13 BW (misbruik van bevoegdheid) het toetsingskader bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een situatie die een toegestane beperking als zojuist bedoeld oplevert. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, in die zin dat het gebruik maken van processuele bevoegdheden slechts in zeer bijzondere gevallen als misbruik van bevoegdheid kan worden gekwalificeerd.
4.9.
In het licht van hetgeen onder 4.7 is overwogen, is het door [gedaagde] buiten beschouwing laten van het taxatierapport in de procedure niet aan te merken als misbruik van recht.
4.10.
[gedaagde] treft dus geen persoonlijk verwijt voor zijn handelen als curator jegens [eiser 1] en [eiser 2]. De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] zullen worden afgewezen. [eiser 1] en [eiser 2] zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 287,- aan griffierecht en € 904,- (2 punten x tarief € 452,-) aan salaris advocaat, in totaal € 1.191,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf acht dagen na betekening van dit vonnis. De proceskostenveroordeling levert voor de nakosten ook een executoriale titel op (zie onder meer Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116), zodat deze kosten niet afzonderlijk in het dictum zullen worden opgenomen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op een bedrag van € 1.191,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf acht dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 2476