ECLI:NL:RBDHA:2017:15338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
09/808261-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en rijden onder invloed door een verdachte die een politieagent in een wurggreep houdt

Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en rijden onder invloed. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 augustus 2016 te Noordwijkerhout, waar de verdachte, na een achtervolging door de politie, een politieagent in een wurggreep nam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, tijdens de achtervolging, zijn arm om de hals van de agent heeft geplaatst en de druk op zijn keel heeft verhoogd, waardoor de agent in ademnood raakte. De agent voelde zich genoodzaakt zijn vuurwapen te gebruiken en schoot de verdachte in zijn been. De rechtbank heeft de verklaringen van de agent en de verdachte beoordeeld, evenals camerabeelden en forensische rapporten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij met zijn handelen een reële kans op de dood van de agent had gecreëerd. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan rijden onder invloed, aangezien zijn bloedalcoholgehalte 1,52 mg/ml bleek te zijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808261-16
Datum uitspraak: 22 december 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 1 september 2017 (pro forma) en 8 december 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. Mos en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. A.A.G. Balkenende, advocaat te Katwijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 augustus 2016 te Noordwijkerhout ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van
het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk (met kracht):
- zijn, verdachtes arm in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van
die [slachtoffer] heeft gebracht en/of aldus (gedurende enige tijd) druk heeft
uitgeoefend op de keel/hals van die [slachtoffer] en/of
- met zijn, verdachtes andere arm die wurggreep/nekklem heeft
versterkt/strakker aangetrokken en aldus de druk op de keel/hals van die [slachtoffer]
heeft opgevoerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 04 augustus 2016 te Noordwijkerhout als bestuurder van een
voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een
onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de
Wegenverkeerswet 1994, 1,52 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram,
alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In de nacht van 4 augustus 2016 werd door de politie op de Westerhout te Noordwijkerhout gezien dat een Volkswagen Golf opvallend rijgedrag vertoonde. De politie gaf hierop een stopteken, middels het transparant op het politievoertuig. Op enig moment stopte de Volkswagen Golf en vluchtte de bestuurder te voet. Politieman [slachtoffer] zette de achtervolging in.
Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder was van de genoemde auto en dat hij, voordat hij in de auto stapte, had gedronken. Verdachte raakte in paniek toen hij merkte dat de politie achter hem aanzat. Nadat verdachte de auto tot stilstand had gebracht, vluchtte hij een tuin in en ging daar onder een trampoline liggen. Toen een agent met een zaklamp hem zag liggen, kwam hij onder de trampoline vandaan en zette hij het opnieuw op een lopen. Terwijl hij ervandoor rende werd hij ‘pootje gehaakt’ door de agent.
Met name ten aanzien van hetgeen hierop volgde lopen de verklaringen uiteen.
Verdachte heeft – kort gezegd – verklaard dat de politieagent die hem achtervolgde bovenop hem terechtkwam en dat er werd ‘geduwd en getrokken’ omdat hij los wilde komen om ervandoor te gaan, totdat hij plotseling en onverwacht in zijn lichaam werd geschoten door de agent.
De betreffende politieagent, [slachtoffer] (hierna ook: aangever), heeft – kort gezegd – verklaard dat hij achter verdachte is aangerend en dat hij probeerde verdachte pootje te haken, maar dat dit niet goed lukte waardoor hij uiteindelijk, samen met verdachte, op het beton ten val kwam. Aangever kwam hierbij op zijn rechterknie terecht. Terwijl aangever vanwege hevige pijn aan zijn knie zichzelf probeerde te herpakken, voelde hij dat verdachte hem in een wurggreep nam met zijn rechterarm en dat verdachte zijn greep met zijn linkerarm versterkte. Aangever voelde dat hij geen zuurstof meer kreeg. Ondanks meerdere malen luid roepen ‘niet doen, loslaten’ liet verdachte niet los en voelde aangever zich uiteindelijk genoodzaakt om zijn vuurwapen te gebruiken en ‘een schot te plaatsen’.
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden zijn of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Voorts moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding onder 1 (in de vorm van poging tot doodslag) en 2 ten laste gelegde. Op de specifieke standpunten ten aanzien van het bewijs zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdediging heeft hiertoe gesteld dat verdachte de agent niet heeft getracht te wurgen; verdachte wilde er alleen maar vandoor gaan. Op de specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1, poging tot doodslag [1]
Aangifte door [slachtoffer]
heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 4 augustus 2016 om 4.00 uur te Noordwijkerhout, in uniform gekleed en duidelijk herkenbaar als politieambtenaar, bestuurder was van een opvallend dienstvoertuig. Na 4.00 uur reed hij op enig moment achter een Volkswagen Golf. Aangever zag direct aan het rijgedrag dat de bestuurder vermoedelijk onder invloed was. [2]
Het voertuig reed slingerend en kwam zelfs op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer terecht. [3]
Aangever gaf de bestuurder (hierna: verdachte) van de Volkswagen Golf meerdere stoptekens door middel van de verlichte politietransparant van het dienstvoertuig. Daarbij seinde aangever met groot licht. Verdachte voldeed niet aan het stopteken. Op enig moment zag aangever dat verdachte het voertuig uit vluchtte en er rennend vandoor ging. Dat was op de Westerhout. Aangever heeft rennend de achtervolging ingezet. Rennend achter verdachte heeft aangever zich meerdere malen kenbaar gemaakt als zijnde politieambtenaar door te roepen ‘Politie’. Aangever wilde verdachte pootje haken om hem te laten stoppen. Dat ging niet helemaal goed, waardoor aangever en verdachte ten val kwamen waarbij aangever op zijn rechterknie terechtkwam op het beton. Aangever voelde een hevige pijnscheut in zijn knie waardoor hij even niets kon doen. Aangever voelde dat verdachte hem direct in een wurggreep nam. Aangever voelde dat verdachte met zijn rechterarm om zijn keel greep. Verdachte bevond zich op dat moment rechts van hem. Aangever zei diverse malen tegen verdachte: ‘Niet doen, niet doen. Loslaten.’ Aangever probeerde met beide handen de arm van de man weg te duwen en de verwurging te beëindigen. Aangever merkte dat verdachte ook met zijn linkerarm de wurggreep versterkte. Door de verwurging kreeg aangever geen zuurstof en door de achtervolging was hij al buiten adem. Aangever voelde dat verdachte sterker was dan hij. Aangever was bang te komen te overlijden. Aangever hoorde dat verdachte oerkreten uitstootte gedurende het dichtknijpen van zijn keel en dat de spierspanning van verdachte en de greep om de keel van aangever sterker werden. Aangever was ervan overtuigd dat verdachte niet zou stoppen. Hierdoor voelde aangever zich genoodzaakt zijn vuurwapen te gebruiken en een schot te plaatsen. [4] Hij had de intentie op zijn been te schieten. Hij heeft het vuurwapen tegen verdachtes been gedrukt en daarna afgedrukt. [5]
Communicatie slachtoffer met collega
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij rende in de richting van het zaklampschijnsel van aangever. Op ongeveer 100 meter afstand zag hij bij het zaklampschijnsel twee schimmen in een worsteling. Toen hij op ongeveer 60 meter afstand was zag hij dat de schimmen naar de grond gingen en vervolgens hoorde hij een doffe klap, welke hij herleidde naar een pistoolschot. Een paar seconden later was hij bij aangever en de verdachte. Hij hoorde aangever geëmotioneerd zeggen: “Hij probeerde me te wurgen ik moest wel”. [6]
Camerabeelden
Een bewakingscamera van omwonenden heeft beelden vastgelegd van het hiervoor beschreven incident. Deze beelden zijn veiliggesteld door de politie en bekeken. Gerelateerd is dat de contouren van twee personen zichtbaar zijn op de beelden waarvan is gebleken dat dit verdachte en aangever zijn. Ten tijde van het incident was het donker. Door de kwaliteit van de beelden is herkenning van de personen niet mogelijk. Aan de hand van de lichtweerkaatsing op de deels reflecterende bovenkleding van een van de personen kan worden vastgesteld dat dit aangever is. Aangever heeft een zaklamp bij zich. Op de beelden is te zien dat aangever zich verplaatst. Hierbij is duidelijk de beweging van de lichtbundel van de zaklamp zichtbaar. Vervolgens gaat de zaklamp in één beweging omlaag en blijft deze bewegingloos op de grond liggen. Minimaal 15 seconden later is te zien dat er twee personen zich, direct naast de plek alwaar de zaklamp ligt, bij elkaar bevinden en bewegen. Niet te zien is, waaruit deze bewegingen bestaan en welke handelingen door welke persoon verricht worden. Ook is niet waar te nemen welke positie of houding deze twee personen tot elkaar aannemen. Te zien is vervolgens dat aangever zich verheft, kennelijk met zijn voorzijde in de richting van verdachte, vervolgens enkele passen achteruit doet, zich omdraait en van verdachte wegloopt. Ook is te zien dat verdachte op de grond ligt. [7]
De rechtbank heeft de beelden in bewerkte vorm bekeken (belichting en contrast zijn aangepast [8] ). De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen de verdediging heeft gesteld, te weten dat aangever niet naar de grond is gegaan en dat het hoofd van aangever niet lager is geweest dan het hoofd van verdachte. Uit de beelden blijkt dat aangever zich kennelijk nadat de zaklamp op de grond terechtkwam op de grond heeft bevonden, al dan niet op zijn knieën, tot het moment dat hij zich verheft tot stand zoals op de beelden te zien is. Niet ter discussie staat dat aangever kort na het schot afstand nam van verdachte en verdachte op de grond bleef liggen. De rechtbank gaat er, anders dan de verdediging heeft betoogd, op basis van de verklaring van aangever en de reflecterende strepen die zichtbaar zijn op de beelden vanuit dat aangever niet stond toen hij het schot loste. Ook is op de beelden te zien dat verdachte na het schot op zijn rug ligt, hetgeen niet spoort met de verklaring van verdachte dat hij op zijn buik lag toen er op hem werd geschoten.
Reconstructie van hetgeen volgens aangever heeft plaatsgevonden (nekklem)
Op 29 september 2016 hebben twee verbalisanten op aanwijzingen van aangever de verwurging gereconstrueerd. [9] Hiervan zijn foto’s opgenomen in het proces-verbaal. [10] De rechtbank ziet hierop dat ‘de agent’ (aangever) op handen en knieën zit op de grond en dat ‘verdachte’, zittend op zijn knieën, zijn rechterarm onder de hals van ‘de agent’ brengt en een klem aanbrengt die hij met zijn linkerarm verstevigt. De rechtbank merkt hierbij op dat het door aangever met zijn dienstwapen geloste schot op de bil/lies van verdachte naar haar oordeel verenigbaar is met de reconstructie.
Het letsel van aangever
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat aangever schaafwonden aan zijn rechter knie en rechter elleboog had, dat hij pijn had in de hals ter hoogte van het strottenhoofd en dat hij pijn had bij zijn borst, waarschijnlijk een ribkneuzing. [11]
In het proces-verbaal sporenonderzoek is gerelateerd dat verbalisant hoorde dat aangever moeite had met praten vanwege pijn aan zijn keel. [12]
Letsel verenigbaar met verwurging?
Door forensisch arts D. Botter is de vraag beantwoord of het omschreven letsel van aangever past bij een verwurging zoals deze door verdachte bij aangever zou zijn aangelegd. De forensisch arts concludeert dat de waarneembare letsels aan de hals (puntvormige rode verkleuringen) en de beschreven lichamelijke klachten (pijn aan het strottenhoofd, slikklachten, moeite met spreken en pijnklachten in de nek) in de halsregio in gezamenlijkheid passen bij doorgemaakt samendrukkend en/of samensnoerend geweld op de hals zoals bijvoorbeeld door toepassing van een nekklem. [13]
Gevaarzetting door toepassen nekklem
Voorts heeft forensisch arts D. Botter de vraag beantwoord wat de risico’s zijn op letsel en/of overlijden van een nekklem zoals deze door verdachte op aangever zou zijn toegepast. De forensisch arts concludeert ten aanzien hiervan dat uit de foto’s van de reconstructie blijkt dat er een nekklem is toegepast van het type ‘carotid sleeper’ welke maximaal 15 seconden heeft geduurd, waarbij (en waarna) aangever het bewustzijn niet heeft verloren en in staat was tot adequaat denken en handelen. Uitgaande van een goede pre-existente algemene gezondheidstoestand van aangever kan worden gesteld dat door toepassing van een ‘carotid sleeper’ type nekklem gedurende maximaal circa 15 seconden het risico op ernstig lichamelijk letsel dan wel een fataal verloop zeer gering tot nihil was. [14] In een aanvullend rapport van forensisch arts Botter heeft de arts de aanvullende vraag beantwoord wat er gebeurt indien de genoemde nekklem langer dan 15 seconden wordt toegepast. Het antwoord is dat door langduriger dichtdrukken van beide halsslagaders door toepassing van een nekklem type “carotid sleeper” ernstig letsel en de dood kunnen worden veroorzaakt indien daarbij beide halsslagaders geheel of gedeeltelijk worden dichtgedrukt. De tijdsduur waarbij bewustzijnsverlies, letsel of overlijden optreedt is afhankelijk van meerdere factoren, zoals bijvoorbeeld de lichaamsbouw en eerdere ziekelijke afwijkingen van het slachtoffer en de volledigheid en continuïteit van de afsluiting. [15]
Conclusie
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] . De verklaring van aangever wordt ondersteund door de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, met name de camerabeelden, het waargenomen letsel en de conclusies van de forensisch arts. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de door verdachte aangebrachte nekklem bij aangever pas werd beëindigd op het moment dat aangever met zijn vuurwapen een schot loste op verdachte, zodat een gerede kans bestond dat aangever als gevolg van het handelen van verdachte zou komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 2, rijden onder invloed van alcohol. [16]
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring:
1. de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 december 2017;
2. een proces-verbaal rijden onder invloed, nr. PL1500-2016216776-50, opgemaakt in de wettelijk vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, inhoudende dat op 4 augustus 2016 te 7.00 uur de arts bloed heeft afgenomen bij verdachte (p. 3);
3. een geschift, te weten een aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed, inhoudende de mededeling dat aan het bloedbuisje van verdachte dat ter analyse aan het Nederlands Forensisch Instituut zal worden aangeboden, het SIN-nummer TAAN6604NL is toegekend (p. 31-32);
4. een geschrift, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 11 augustus 2016, opgesteld door K.S. Kruseman, p. 33 e.v., inhoudende de mededeling dat het resultaat van het bloedbuisje voorzien van het zegelnummer TAAN6604NL, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, 1,52 milligram ethanol per millimeter bloed bedraagt (p. 33).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 4 augustus 2016 te Noordwijkerhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven,
opzettelijk (met kracht):
- zijn, verdachtes arm in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van die [slachtoffer] heeft gebracht en aldus (gedurende enige tijd) druk heeft uitgeoefend op de keel/hals van die [slachtoffer] en
- met zijn, verdachtes andere arm die wurggreep/nekklem heeft versterkt/strakker aangetrokken en aldus de druk op de keel/hals van die [slachtoffer] heeft opgevoerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 4 augustus 2016 te Noordwijkerhout als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,52 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit voorts wordt veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden. De officier van justitie heeft tot slot gevorderd de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen bij vonnis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat indien feit 1 bewezen wordt verklaard, gelet op het letsel dat verdachte heeft opgelopen en de gevolgen daarvan voor verdachte een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd zou moeten worden opgelegd. Ook gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte –hij is onlangs vader geworden en heeft werk- zou de op te leggen straf moeten bestaan uit een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een taakstraf van 240 uur. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging een geldboete en –gelet op de noodzaak van een rijbewijs voor het uitoefenen van de werkzaamheden- behoud van het rijbewijs bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer, een politieagent, door verwurging om het leven te proberen te brengen. De politieagent verkeerde hierdoor in ademnood en heeft zich zodanig bedreigd gevoeld dat hij zijn dienstwapen heeft moeten gebruiken en in de bil/lies van verdachte heeft geschoten.
Zoals uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt heeft de gang van zaken zowel op het slachtoffer als op zijn gezin een grote impact gehad. Meer in het algemeen overweegt de rechtbank dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog lang hinder kunnen ondervinden in hun dagelijkse leven. Het slachtoffer was nota bene bezig met de uitoefening van zijn functie. Gelet op het door de aangever waargenomen rijgedrag van verdachte was het alleszins gerechtvaardigd dat een onderzoek naar het gebruik van alcohol of andere de rijvaardigheid beïnvloedende middelen zou plaatsvinden.
Zorgwekkend acht de rechtbank dat verdachte ter terechtzitting heeft volhard in zijn ontkenning en daarmee ervan blijk heeft gegeven geen verantwoordelijkheid te willen nemen jegens het slachtoffer.
Voorts heeft verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan rijden onder invloed. Hierdoor heeft verdachte een enorm risico genomen, niet alleen met betrekking tot zijn eigen veiligheid, maar vooral ook ten aanzien van de veiligheid van andere verkeersdeelnemers.
De rechtbank heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 9 november 2017. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Deze eerdere veroordelingen zijn (deels) onherroepelijk. De rechtbank weegt deze omstandigheid (deels) ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in de rechtspraak voor vergelijkbare misdrijven, gepleegd onder vergelijkbare omstandigheden, worden opgelegd. Daarbij is in aanmerking genomen dat het slachtoffer van de poging tot doodslag een politieagent in de uitoefening van zijn normale werkzaamheden betrof, hetgeen strafverhogend werkt. Voorts is in aanmerking genomen dat er geen sprake is van blijvend fysiek letsel bij het slachtoffer. De rechtbank weegt in mindere mate mee dat verdachte ook fysiek ongemak heeft gehad als gevolg van de schotwond die hij heeft opgelopen. Gelet op al deze omstandigheden acht de rechtbank de straf zoals door de officier van justitie gevorderd, waarin al deze omstandigheden zijn meegewogen, passend en geboden. Nu deze straf de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overstijgt zal de rechtbank de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen. De rechtbank volgt de officier van justitie eveneens ten aanzien van de duur voor de in verband met feit 2 gevorderde ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.547,-.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.547,-, subsidiair 25 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, indien de vordering wordt toegewezen, matiging bepleit van het bedrag tot € 500,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 1.000,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 4 augustus 2016 is ontstaan.
Nu de rechtbank de schade naar billijkheid schat op een bedrag van € 1000,-, zal de rechtbank de vordering voor het overige deel afwijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 augustus 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 24 c, 36f, 45, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 8, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (bloedalcoholgehalte 1,52 mg/ml);
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte (ten aanzien van de feiten 1 en 2) tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte ter zake van feit 2 voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 (zes) maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd (en ingehouden) is geweest;
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf
4 augustus 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering voor het overige deel af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 augustus 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.A.C. Koster, voorzitter,
mr. W.N.L. Donker, rechter,
mr. S.E. Postema, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2016220760 Z, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 160).
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 32-33.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 32-33.
5.Proces-verbaal Rijksrecherche, nr. 20160073, p. 22.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 87.
8.Proces-verbaal Rijksrecherche, nr. 20160073, p. 50.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 135.
10.P. 136-153
11.Een geschrift, te weten: geneeskundige verklaring, p. 95.
12.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 55-56
13.een geschrift, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 7 juni 2017, opgesteld door D. Botter, forensisch arts KNMG, p. 13.
14.Pagina 12 van het genoemde deskundigenrapport van 7 juni 2017.
15.een geschrift, te weten een (aanvullend) deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 28 september 2017, opgesteld door D. Botter, forensisch arts KNMG.
16.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2016216776-50, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, basisteam Noordwijk, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 67).