ECLI:NL:RBDHA:2017:15261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
NL17.13337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Iraanse eiseres met medische klachten en suïcidaliteit

Op 21 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Iraanse eiseres die een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende. De aanvraag werd niet in behandeling genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië verantwoordelijk werd gesteld voor de behandeling van haar aanvraag. Eiseres voerde aan dat haar dochter inmiddels een verblijfsvergunning had gekregen en dat zij vanwege haar medische klachten, waaronder suïcidaliteit, afhankelijk was van haar dochter. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiseres niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van nieuwe feiten die een herbeoordeling van de aanvraag rechtvaardigden. De rechtbank stelde vast dat de medische klachten van eiseres niet wezenlijk waren veranderd sinds de eerdere uitspraak en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de overdracht aan Italië niet onzorgvuldig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13338, plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. Pot, als waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1965 en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft op 27 oktober 2017 de onderhavige aanvraag ingediend. Eiseres heeft eerder, op 10 april 2017, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 23 juni 2017 is deze aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Het hiertegen door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 11 juli 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:5313) ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 juli 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres is op 5 december 2017 aan Italië overgedragen.
2. Eiseres heeft aan haar opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat aan haar dochter inmiddels een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend. Vanwege haar medische klachten, waarvoor zij in Nederland behandeld wordt, is eiseres afhankelijk van haar dochter. Bovendien is eiseres suïcidaal en heeft zij zelfmoordpogingen ondernomen. Tot slot heeft eiseres nu een probleem in haar land van herkomst.
3. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag van eiseres, onder verwijzing naar het besluit van 23 juni 2017, afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan de opvolgende aanvraag heeft eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat haar dochter thans in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning wel degelijk een novum is. Voorts heeft eiseres medische klachten, namelijk zij is suïcidaal. Hiertoe heeft eiseres een verklaring van een Iraanse arts van 9 februari 2012 en een afschrift van haar medisch dossier bij de huisarts van 4 december 2017 overgelegd. De bovengenoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien maken de afhankelijkheid van eiseres met haar in Nederland verblijvende kinderen aannemelijk. Bovendien verwijst eiseres naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 16 februari 2017 in de zaak C‑578/16 PPU, C.K. e.a. tegen Slovenië (het arrest C.K.) en de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2980). Bij het nemen van het overdrachtsbesluit had verweerder al moeten onderzoeken of bij eiseres die een hoog risico op suïcide loopt, sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K., waardoor de overdracht dient te worden opgeschort. Ten onrechte heeft verweerder de overdrachtstermijn met een jaar verlengd omdat eiseres met onbekende bestemming zou zijn vertrokken. Eiseres verbleef in het huis van haar zoon en dit gegeven was bij verweerder bekend. Tot slot is eiseres van mening dat verweerder haar asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) vloeit voort dat bestuursrechters het zogenoemde ne bis-beoordelingskader in vreemdelingenzaken niet langer toepassen en dat de bestuursrechter het besluit voortaan als uitgangspunt moet nemen bij zijn toetsing en niet meer uit zichzelf zal beoordelen of er sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Nu verweerder de aanvraag van eiseres met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft afgewezen, zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
6.2.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Dit is slechts anders indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden voordoen als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (ECLI:NL:XX:1998:AG8817).
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De omstandigheid dat de dochter van eiseres inmiddels een verblijfsvergunning heeft in Nederland en dat eiseres blijkens het overgelegde rapport van de huisarts medische klachten heeft, maakt nog niet aannemelijk dat eiseres afhankelijk is van haar in Nederland verblijvende dochter. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening slaagt ook thans niet, zodat van een rechtens relevant novum geen sprake is.
6.4.
De rechtbank overweegt dat eiseres ook niet met medische stukken aannemelijk heeft gemaakt dat haar overdracht aan Italië een ernstige verslechtering van haar gezondheidstoestand als bedoeld in het arrest C.K. tot gevolg zal hebben. Hoewel uit een afschrift van eiseres’ patiëntdossier van 12 juni 2017, die eiseres in de eerdere procedure heeft overgelegd, blijkt dat eiseres medische problemen heeft, heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 11 juli 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:5313) geoordeeld dat niet is gebleken dat Nederland het aangewezen land is voor de medische behandeling en dat eiseres niet kan worden overgedragen. Eiseres heeft in de huidige procedure een verklaring van een Iraanse arts van 9 februari 2012 overgelegd. Deze verklaring kan niet als een novum worden aangemerkt, nu deze verklaring reeds in 2012 is opgesteld. Eiseres had de verklaring derhalve eerder kunnen en moeten overleggen. In beroep, op 5 december 2017, heeft eiseres een nieuw medisch dossier van haar huisarts overgelegd. Uit het medisch dossier komt naar voren dat eiseres medische klachten heeft, waaronder suïcidaliteit, maar blijkt niet dat de situatie na de uitspraak van de rechtbank is verslechterd. Zo zijn de gestelde zelfmoordpogingen niet nader onderbouwd. Nu eiseres dit medisch dossier voor het eerst in beroep heeft overgelegd, heeft verweerder hier ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen rekening mee kunnen houden en heeft het de reeds bekende medische omstandigheden van eiseres in het oordeel betrokken. Ter zitting heeft verweerder de gang van zaken tijdens de overdracht van eiseres geschetst. Zo is er een vrouwelijke escort meegegaan met de overdracht, is er een gezondheidsverklaring uitgegaan met de overdracht, zijn de Italiaanse autoriteiten van te voren op de hoogte gesteld van de medische situatie van eiseres en is eiseres kort voor de overdracht gezien door een psycholoog. Van de KMAR heeft verweerder vernomen dat de overdracht van eiseres voorspoedig en zonder problemen is verlopen. Het voorstaande geeft geen blijk van onzorgvuldig handelen van de zijde van verweerder. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat eiseres in Italië de medische zorg krijgt die zij nodig heeft. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in haar geval niet opgaat.
6.5.
Het claimakkoord met Italië van 11 mei 2017 was op het moment van overdracht nog geldig, aangezien eiseres op 8 augustus 2017 met onbekende bestemming is vertrokken. Deze omstandigheid is aan Italië gemeld op 18 augustus 2017. Dat eiseres bij haar zoon in huis is aangetroffen, wil niet zeggen dat eiseres niet met onbekende bestemming kan zijn vertrokken. Derhalve heeft verweerder de overdrachtstermijn terecht in overeenstemming met het bepaalde in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening verlengd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel