Uitspraak
Beschikking op het op 2 april 2012 ingekomen verzoek van:
[Y] ,
[X]
Procedure
- benoemd tot bijzonder curator over de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] :
- bepaald dat de bijzonder curator partijen begeleidt in de totstandkoming van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, waarbij de omgang ten minste eenmaal per veertien dagen zal plaatsvinden en waarbij de eerste een tot twee (ter beoordeling van de bijzonder curator) omgangscontacten onder begeleiding van de bijzonder curator plaatsvinden;
- bepaald dat de moeder aan de vader en de bijzonder curator recente informatie zal verschaffen over de school en de medische problematiek van de minderjarige en aan de vader aanwijzingen geeft over hoe hij dient om te gaan met de minderjarige, mede in het licht van deze medische gesteldheid;
- de moeder veroordeeld tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 500,-- per keer dat de moeder in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het maken en nakomen van afspraken inzake de omgang tussen de vader en de minderjarige, alsmede aan het verstrekken van informatie over (de school en medische en lichamelijke gesteldheid van) de minderjarige, tot een maximum van € 15.000,-- en met de mogelijkheid van matiging door de rechter;
- iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de informatieregeling en de proceskosten aangehouden tot 1 juni 2017 pro forma.
Beoordeling
In een gesprek op 2 oktober 2017 heeft [minderjarige] zich tegenover de bijzonder curator vijandig en negatief geuit over haar vader: zij is boos op hem, hij liegt en zij wil geen contact meer met hem. [minderjarige] spreekt uit dat de vader (‘ [naam Y] ’) niet haar papa is maar dat [naam partner Y] – de partner van de moeder – haar papa is.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een kind
– voor zover hier van belang – recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste vader heeft het recht op en de verplichting tot omgang met het kind. Het ouderlijk gezag van de moeder omvat de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (artikel 247, derde lid, BW). Volgens artikel 1:377a, tweede lid, BW stelt de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van artikel 1:377a, derde lid, BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts:
Het moet wel degelijk in het belang van [minderjarige] worden geacht dat zij haar vader leert kennen en dus ook geregeld contact met hem heeft. Dit is ook het uitgangspunt van de wet zoals hiervoor weergegeven en van internationale verdragen. Om die reden is het contact met de vader niet het eerste dat in aanmerking komt om te vervallen als [minderjarige] veel activiteiten en verplichtingen heeft.
– behalve in de huidige weerstand van [minderjarige] – geen contra-indicaties zijn voor uitgebreider contact. In ieder geval zal het contact tussen de vader en [minderjarige] door deze beperkte zorgregeling in stand blijven.
Gelet op het feit dat de moeder zich in het verleden niet altijd coöperatief heeft opgesteld in de totstandkoming van erkenning en omgang en nog steeds een zekere dubbelhartigheid laat zien, heeft de rechtbank thans niet de verwachting dat de moeder de vast te stellen contactregeling telkens vrijwillig zal nakomen. De rechtbank zal daaraan dan ook opnieuw een dwangsom verbinden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de man er blijk van heeft gegeven dat hij flexibel omgaat met de omgang en geen misbruik maakt van het feit dat aan de moeder een dwangsom is opgelegd.
Het juridisch kader wordt in dit verband bepaald door artikel 253c BW, dat bepaalt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Het verzoek wordt ingevolge het tweede lid van dit artikel slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Beslissing
bepaalt dat voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over het minderjarige kind:
bepaalt dat de genoemde minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , éénmaal in de vier weken contact zal hebben met de vader:
- in de periode van 1 februari 2018 tot 1 april 2018 gedurende twee uur op een door de ouders in overleg met de bijzonder curator af te spreken dagdeel en plaats;
- in de periode vanaf 1 april 2018 gedurende vier uur op een door de ouders in onderling overleg (en tot 1 juni desgewenst nog in overleg met de bijzonder curator) af te spreken dagdeel op zaterdag of zondag, waarbij zij elkaar ontmoeten op een door de ouders in onderling overleg af te spreken plaats en waarbij het de vader zal zijn toegestaan [minderjarige] in de auto vanaf die plaats mee te nemen naar een andere locatie, die hij bij vertrek aan de moeder en [minderjarige] zal meedelen, waarna de vader [minderjarige] weer op de afgesproken plaats terugbrengt;
- indien een afgesproken contact door omstandigheden aan de zijde van de vader of de moeder niet door kan gaan, dient daarvoor een vervangende afspraak te worden gemaakt;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;