ECLI:NL:RBDHA:2017:15231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
C/09/416575 / FA RK 12-2485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag, omgang en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2017 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure betreffende het gezag, de omgang en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige. De vader, aangeduid als [Y], heeft verzocht om gezamenlijk gezag over zijn dochter, geboren op [geboortedatum] 2011, en om een omgangsregeling. De moeder, aangeduid als [X], heeft zich verzet tegen deze verzoeken. De rechtbank heeft eerder een bijzondere curator benoemd om de minderjarige te begeleiden in de omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de periode van januari tot juni 2017 negen omgangsmomenten zijn geweest, maar dat de minderjarige na een incident op 20 augustus 2017 weerstand heeft getoond tegen contact met haar vader. De bijzondere curator heeft geadviseerd om de omgang te hervatten, maar de moeder heeft bezorgdheid geuit over de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige is om contact met haar vader te hebben en heeft besloten dat de omgang één keer per vier weken zal plaatsvinden. Tevens is het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag toegekend, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft de moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij niet-nakoming van de afspraken omtrent de omgang. De bijzondere curator is ontslagen van haar functie per 1 juni 2018. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 12-2485
Zaaknummer: C/09/416575
Datum beschikking: 20 december 2017
Gezag, omgang / verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en informatieregeling

Beschikking op het op 2 april 2012 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. P. Wieringa te Zaandam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X]

de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer.

Procedure

Bij beschikking van 27 januari 2017 van deze rechtbank is:
  • benoemd tot bijzonder curator over de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] :
  • bepaald dat de bijzonder curator partijen begeleidt in de totstandkoming van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, waarbij de omgang ten minste eenmaal per veertien dagen zal plaatsvinden en waarbij de eerste een tot twee (ter beoordeling van de bijzonder curator) omgangscontacten onder begeleiding van de bijzonder curator plaatsvinden;
  • bepaald dat de moeder aan de vader en de bijzonder curator recente informatie zal verschaffen over de school en de medische problematiek van de minderjarige en aan de vader aanwijzingen geeft over hoe hij dient om te gaan met de minderjarige, mede in het licht van deze medische gesteldheid;
  • de moeder veroordeeld tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 500,-- per keer dat de moeder in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het maken en nakomen van afspraken inzake de omgang tussen de vader en de minderjarige, alsmede aan het verstrekken van informatie over (de school en medische en lichamelijke gesteldheid van) de minderjarige, tot een maximum van € 15.000,-- en met de mogelijkheid van matiging door de rechter;
  • iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de informatieregeling en de proceskosten aangehouden tot 1 juni 2017 pro forma.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
- het verslag van de bijzondere curator van 23 oktober 2017, met bijlagen;
- de brief van 10 november 2017, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 22 november 2017 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de ouders, vergezeld van hun advocaten, en de bijzonder curator.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Thans staan nog open de verzoeken van de vader om hem en de moeder gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten en vaststelling van een omgangs- dan wel zorgregeling en een informatieregeling.
OmgangUit het verslag van de bijzondere curator en hetgeen de bijzondere curator ter zitting heeft verklaard blijkt dat er negen omgangsmomenten zijn geweest tussen [minderjarige] en de vader, waarvan het laatste op 20 augustus 2017. Deze contacten zijn wisselend verlopen. In het begin verliepen de contacten vrij soepel en [minderjarige] leek van het contact met haar vader te genieten. Er was sprake van een fijne wisselwerking tussen de vader en [minderjarige] . De vader ging heel leuk om met [minderjarige] . [minderjarige] heeft daarna sterke weerstand tegen de vader en tegen omgang met hem geuit. In april kwam [minderjarige] een keer overstuur en huilend op de afgesproken plaats aan, waarna moeder [minderjarige] mee naar huis heeft genomen. Daarna hebben de ouders echter nog met [minderjarige] , de partner van moeder en zijn kinderen een ijsje gegeten. In mei 2017 heeft de vader een uurtje met [minderjarige] gebowld, wat ook volgens de moeder door [minderjarige] als leuk is ervaren, maar wat volgens de moeder te intensief voor [minderjarige] was. Op 20 augustus 2017 heeft er een incident plaatsgevonden, waarna geen omgang meer heeft plaatsgevonden.
In een gesprek op 2 oktober 2017 heeft [minderjarige] zich tegenover de bijzonder curator vijandig en negatief geuit over haar vader: zij is boos op hem, hij liegt en zij wil geen contact meer met hem. [minderjarige] spreekt uit dat de vader (‘ [naam Y] ’) niet haar papa is maar dat [naam partner Y] – de partner van de moeder – haar papa is.
De bijzondere curator kan de weerstand van [minderjarige] tegen de omgang met vader niet plaatsen en vindt professionele ondersteuning van [minderjarige] noodzakelijk. Zij adviseert om [minderjarige] eerst hulpverlening te laten ondergaan, waarbij de vader actief wordt betrokken. Zij vindt het belangrijk dat het contact tussen [minderjarige] en haar vader in stand blijft. Ter zitting heeft de bijzonder curator verklaard dat zij bereid is om de omgang nog een aantal malen te begeleiden indien de zaak voor een korte duur wordt aangehouden.
De moeder stelt dat zij er alles aan heeft gedaan om een opbouwende lijn te creëren in de totstandbrenging van de contacten tussen [minderjarige] en haar vader. [minderjarige] biedt echter veel weerstand tegen het contact met de vader. De moeder vindt daarom omgang niet in het belang van [minderjarige] en verzoekt het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen. In de groeicurve van [minderjarige] is gebleken dat zij in de periode van de contacten met haar vader (januari 2017 tot en met juni 2017) geen vooruitgang heeft geboekt. De slaap-, eet- en drinkproblemen werden in die periode duidelijk zichtbaar, aldus de moeder. Bovendien hebben de ouders geen contact met elkaar. Er is sprake van een zeer verstoorde verstandhouding. De gesprekken en de begeleide omgang hebben niet tot een oplossing bijgedragen. De moeder zal er alles aan doen en heeft dat ook al gedaan om de blokkades en weerstand tegen contact tussen de vader en [minderjarige] op te heffen. Zij heeft al professionele hulpverlening ingeschakeld bij [naam hulpverlening] te [plaatsnaam] . [minderjarige] is aangemeld en er is een afspraak gepland voor een intakegesprek op maandag 27 november 2017, aldus nog steeds de moeder.
De vader vindt het verstandig om therapie voor [minderjarige] op gang te brengen en hij wil daarin nauw worden betrokken. Na het intakegesprek dient er een gezamenlijk gesprek plaats te vinden, aldus de vader. Vervolgens dienen de ouders samen met [minderjarige] de therapie te doorlopen. De vader verzoekt aan de medewerking van de moeder daartoe een dwangsom te verbinden en de omgang voor het overige aan te houden.
De rechtbank overweegt dat de onderhavige procedure inmiddels ruim vijfeneenhalf jaar loopt en dat het tijd is dat daaraan een einde komt. Verder roept de rechtbank in dit stadium nog eens het juridische kader in herinnering.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een kind
– voor zover hier van belang – recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste vader heeft het recht op en de verplichting tot omgang met het kind. Het ouderlijk gezag van de moeder omvat de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (artikel 247, derde lid, BW). Volgens artikel 1:377a, tweede lid, BW stelt de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van artikel 1:377a, derde lid, BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts:
indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind of
indien de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang of
indien het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken of
indien omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Gebleken is dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] anders zijn verlopen dan in de vorige beschikking bepaald, maar dit is door de bijzonder curator in overleg met de ouders gegaan. Er is één à twee keer per maand contact geweest, met een onderbreking wegens zomervakantie van de moeder met [minderjarige] . In het begin zijn de omgangsmiddagen goed verlopen en hebben de vader en [minderjarige] beiden van elkaars gezelschap genoten. Onduidelijk is waardoor er bij [minderjarige] een ommekeer is gekomen en zij zich tegen haar vader is gaan verzetten, nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die dit verzet kunnen objectiveren. Met betrekking tot het incident op 20 augustus 2017 verwijten de ouders elkaar over en weer daarvoor verantwoordelijk te zijn. De rechtbank overweegt dat zij beiden debet zijn aan het ontstaan van dit incident: de moeder omdat zij niet heeft voorkomen dat haar partner en zijn zoontje tijdens één van de (zeer) schaarse omgangsmomenten in de nabijheid van de vader en [minderjarige] waren en dat het zoontje hen heeft gestoord; de vader, die – hoewel begrijpelijk is dat hij daardoor boos is geworden – zijn boosheid anders had moeten uiten. Het is aannemelijk dat dit voor [minderjarige] een nare ervaring is geweest. Dit kan echter redelijkerwijs geen afdoende verklaring zijn voor de zorgelijke uitlatingen van [minderjarige] over haar vader, die overwegend reeds ruim vóór dit incident waren geuit, en vormt in ieder geval geen voldoende contra-indicatie voor omgang.
De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat omgang met haar vader ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] , dat de vader kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat is tot omgang of dat omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] (zie de wettelijke criteria hiervóór onder a, b en d). Dat zij in de periode van omgang met de vader niet is gegroeid, zoals door de moeder aangevoerd, wil niet zeggen dat dit door de omgang is veroorzaakt, zeker niet nu de moeder heeft toegelicht dat [minderjarige] ieder weekend paardrijdt, judoot en zwemt, terwijl zij volgens de moeder daarnaast een kinderarts, een fysiotherapeut, een diëtist, een audioloog en een logopedist bezoekt. Zoals ter zitting met de moeder besproken heeft de rechtbank de indruk dat de moeder overbezorgd is ten aanzien van [minderjarige] en zaken rond [minderjarige] moeilijk kan loslaten. Zo lijkt de moeder onevenredig veel aandacht te besteden aan de vraag of [minderjarige] in de – zoals gezegd zeer schaarse en bovendien korte – omgangsmomenten met de vader wel voldoende eet. Dit legt erg veel druk op de omgang en het contact tussen de ouders, en naar te verwachten valt ook op [minderjarige] . De rechtbank geeft de moeder daarom in overweging ook hulp voor zichzelf te zoeken om meer ontspanning te bereiken rond de omgang.
Het moet wel degelijk in het belang van [minderjarige] worden geacht dat zij haar vader leert kennen en dus ook geregeld contact met hem heeft. Dit is ook het uitgangspunt van de wet zoals hiervoor weergegeven en van internationale verdragen. Om die reden is het contact met de vader niet het eerste dat in aanmerking komt om te vervallen als [minderjarige] veel activiteiten en verplichtingen heeft.
Geen van de ouders noch de bijzondere curator kan het afwerende gedrag van [minderjarige] jegens haar vader verklaren. Zij achten het gewenst dat [minderjarige] professionele hulp krijgt om te onderzoeken of dit verzet kan worden weggenomen. Gebleken is dat de moeder [minderjarige] ook al bij [naam hulpverlening] heeft aangemeld. Dit kan wat de rechtbank betreft geen kwaad. Alles wat kan helpen om het contact van [minderjarige] met haar vader te vergemakkelijken is welkom. De rechtbank acht de weerstand van [minderjarige] echter van onvoldoende gewicht om de vader op die grond de omgang te ontzeggen. [minderjarige] is zes jaar oud en dus nog lang geen twaalf jaar oud, zodat haar bezwaren tegen omgang met de vader niet voldoende gewicht in de schaal leggen (zie hiervóór onder c). Het ligt op de weg van de moeder, die dagelijks voor [minderjarige] zorgt, om [minderjarige] duidelijk te maken dat er nu eenmaal contact met haar vader zal zijn en haar voldoende gerust te stellen omtrent dat contact, waarvoor zoals gezegd geen contra-indicaties aan de zijde van de vader bestaan; niet gebleken is dat hij . De moeder heeft ook, in haar brief van 10 november 2017, toegezegd dat zij al het nodige zal doen om te komen tot oplossing van de blokkades en weerstand die [minderjarige] heeft omtrent contact met de vader. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het verloop van de eventuele hulpverlening aan [minderjarige] nog af te wachten.
De rechtbank is voorts, overeenkomstig het advies van de bijzondere curator, van oordeel dat het contact tussen de vader en [minderjarige] zo snel mogelijk dient te worden hervat, nu er sinds augustus 2017 geen contact meer heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het contact één keer per vier weken dient plaats te vinden zoals hierna te melden, en wel met ingang van 1 februari 2018, overeenkomstig het aanbod van de bijzonder curator nog een aantal malen onder haar begeleiding en daarna onbegeleid. Deze termijn geeft de moeder de tijd om [minderjarige] op de hervatting van het contact voor te bereiden en biedt, indien aan de orde, tevens een kader voor de hulpverlening door [naam hulpverlening] .
Deze contactregeling is aanzienlijk minder uitgebreid dat de vader zou wensen. De moeder wil liever helemaal geen contact tussen [minderjarige] en de vader. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank een regeling van éénmaal contact per vier weken voorlopig het hoogst haalbare, hoewel een absoluut minimum, gelet op het feit dat er
– behalve in de huidige weerstand van [minderjarige] – geen contra-indicaties zijn voor uitgebreider contact. In ieder geval zal het contact tussen de vader en [minderjarige] door deze beperkte zorgregeling in stand blijven.
Gelet op het feit dat de moeder zich in het verleden niet altijd coöperatief heeft opgesteld in de totstandkoming van erkenning en omgang en nog steeds een zekere dubbelhartigheid laat zien, heeft de rechtbank thans niet de verwachting dat de moeder de vast te stellen contactregeling telkens vrijwillig zal nakomen. De rechtbank zal daaraan dan ook opnieuw een dwangsom verbinden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de man er blijk van heeft gegeven dat hij flexibel omgaat met de omgang en geen misbruik maakt van het feit dat aan de moeder een dwangsom is opgelegd.
De rechtbank zal bepalen dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
GezagMet betrekking tot het gezag heeft de vader volhard in zijn verzoek, mede met het oog op zijn betrokkenheid in de therapie. Hij heeft verklaard dat hij vindt dat de moeder goed voor [minderjarige] zorgt en dat hij geen dagelijkse (gezags)beslissingen van haar zal dwarsbomen.
De moeder heeft verzocht om afwijzing van het verzoek van de vader om samen met haar omet het gezag over [minderjarige] te worden belast, gelet op de verstoorde verhouding tussen de ouders.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het juridisch kader wordt in dit verband bepaald door artikel 253c BW, dat bepaalt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Het verzoek wordt ingevolge het tweede lid van dit artikel slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank voorziet bij toewijzing van het gezamenlijk gezag geen onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. Gebleken is dat de vader overal aan meewerkt en dat hij zich in het belang van [minderjarige] gedurende deze jarenlange procedure steeds correct heeft opgesteld. Voorts heeft de vader toegezegd dat hij de moeder bij het nemen van gezagsbeslissingen niet zal dwarsbomen; hij vindt dat de moeder goed voor [minderjarige] zorgt en heeft er geen behoefte aan zich met allerlei dagelijkse beslissingen over haar te bemoeien. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Dat betekent dat er voldoende reden is om aan te nemen dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De rechtbank acht afwijzing van het verzoek van de vader dan ook niet anderszins noodzakelijk in de zin van voormeld wetsartikel. Hoewel tot op heden niet is gebleken dat er een duidelijke verbetering is gekomen in de communicatie tussen de ouders, is de rechtbank in de onderhavige situatie van oordeel dat gezamenlijk gezag juist een aanleiding kan zijn voor contactherstel tussen de ouders. In ieder geval geeft het gezamenlijk gezag de vader de gelegenheid om zelfstandig informatie op te vragen bij school en hulpverleners en betrokken te zijn bij de opvoeding en hulpverlening aan [minderjarige] .
De rechtbank zal het verzoek van de vader om hem mede met het gezag te belasten dan ook toewijzen.
Ontslag bijzonder curatorDe rechtbank gaat er vanuit dat de ouders de bijzondere curator tijdig vóór 1 februari 2018 zullen informeren over het verloop van de hulpverlening aan [minderjarige] . De rechtbank zal de bijzonder curator, gelet op het hiervoor bepaalde omtrent het contact met ingang van 1 juni 2018, ontslaan van haar functie als bijzonder curator over [minderjarige] .
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
De rechtbank beslist dus als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over het minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de genoemde minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , éénmaal in de vier weken contact zal hebben met de vader:
  • in de periode van 1 februari 2018 tot 1 april 2018 gedurende twee uur op een door de ouders in overleg met de bijzonder curator af te spreken dagdeel en plaats;
  • in de periode vanaf 1 april 2018 gedurende vier uur op een door de ouders in onderling overleg (en tot 1 juni desgewenst nog in overleg met de bijzonder curator) af te spreken dagdeel op zaterdag of zondag, waarbij zij elkaar ontmoeten op een door de ouders in onderling overleg af te spreken plaats en waarbij het de vader zal zijn toegestaan [minderjarige] in de auto vanaf die plaats mee te nemen naar een andere locatie, die hij bij vertrek aan de moeder en [minderjarige] zal meedelen, waarna de vader [minderjarige] weer op de afgesproken plaats terugbrengt;
  • indien een afgesproken contact door omstandigheden aan de zijde van de vader of de moeder niet door kan gaan, dient daarvoor een vervangende afspraak te worden gemaakt;
en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 250,-- per keer dat de moeder in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het maken en nakomen van afspraken inzake het contact tussen de vader en [minderjarige] , tot een maximum van € 25.000,--;
bepaalt dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan;
*
wijst af het meer of anders verzochte;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
ontslaat de bijzonder curator met ingang van 1 juni 2018 van haar functie als bijzonder curator over [minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mr. N.B. Verkleij, kinderrechter, bijgestaan door
mr. A. Kalicharan als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2017.