6.3In paragraaf 2.2 van de Werkinstructie 2016/9 ‘Ontheffingscategorie ‘bijzondere individuele omstandigheden’ (werkinstructie) staat dat naar aanleiding van het arrest van het Hof de ontheffingsgrond ‘hardheidsclausule’ is vervangen door de ontheffing ‘bijzondere individuele omstandigheden’. De vreemdeling zal bij een geslaagd beroep op deze ontheffingsgrond, dus niet (alle onderdelen van) het basisexamen met goed gevolg hoeven af te leggen. Als de vreemdeling van mening is dat hij vanwege bijzondere individuele omstandigheden, niet in staat is om (alle onderdelen van) het basisexamen af te leggen of daarvoor te slagen, zal hij dat moeten aanvoeren, onderbouwen en aantonen. De IND wijst de mvv-aanvraag niet af op grond van het inburgeringsvereiste buitenland, als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die ertoe leiden dat de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Alle zaken (dus ook evidente zaken) waarin bijzondere individuele omstandigheden worden aangevoerd en een impliciet of expliciet beroep wordt gedaan op de ontheffingscategorie ‘bijzondere individuele omstandigheden’ moeten (verplicht) voorgelegd worden aan het beslisteam (Wib bijzondere omstandigheden, IND/RVN Wib.bijzondere.omstandigheden@ind.minvenj.nl).
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid rapporteert aan de Tweede Kamer over het aantal zaken waarin een beroep wordt gedaan op ontheffing van het inburgeringsvereiste buitenland. Het beslisteam in Den Bosch is verantwoordelijk voor het afdoen van deze zaken namens de minister van SZW en verzorgt deze registratie. Het beslisteam raadpleegt Indigo, maakt een afweging ten aanzien van de relevante individuele omstandigheden en stelt in een memo in Indigo een bindend advies op. Ook alle zaken waarin het inburgeringsvereiste in bezwaar een rol speelt, moeten worden voorgelegd aan het beslisteam, ongeacht of dit in eerste aanleg al is gebeurd.
7. De rechtbank stelt vast dat op grond van paragraaf 2.2 van de werkinstructie alle zaken waarin bijzondere individuele omstandigheden zijn aangevoerd dienen te worden voorgelegd aan verweerders beslisteam. Eiser heeft reeds in bezwaar verzocht om het advies van dit beslisteam. Eerst ter zitting heeft verweerder een standpunt ter zake ingenomen en verklaard dat dit advies er weliswaar is, maar dat het een interne memo betreft en daarom niet aan eiser noch aan de rechtbank kan worden verstrekt. Volgens verweerder is het advies, conform de vaste werkwijze van verweerder, overgenomen in zowel het primaire besluit als in het bestreden besluit onder het kopje ‘inburgering’. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het bestreden besluit, doordat verweerder pas ter zitting op het in bezwaar naar voren gebrachte betoog van eiser heeft gereageerd, een motiveringsgebrek zodat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Hieruit volgt reeds dat het beroep gegrond zal worden verklaard en dat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen. De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
8. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een vluchtelingenkamp in Israël verbleef, hij zich daarom niet kon voorbereiden op het inburgeringsexamen en hij dus daarvan ontheven diende te worden. Ter onderbouwing van eisers betoog heeft hij bij de aanvraag het adres van het vluchtelingenkamp genoemd en heeft hij in bezwaar een kopie van een kaart van de Israël Prison Service overgelegd met een vertaling. Ter zitting heeft verweerder evenwel verklaard dat uit onderzoek via Google Maps is gebleken dat op dit adres geen vluchtelingenkamp is gevestigd en voorts dat op het pasje slechts nummers staan, waaruit niet kan worden afgeleid dat eiser in een vluchtelingenkamp verbleef. Nu eiser ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de periode in geding in een vluchtelingenkamp verbleef, is niet vast komen te staan dat hij redelijkerwijs niet in staat was om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen en (delen van) het inburgeringsexamen te halen. Het betoog van eiser dat verweerder hem had dienen te wijzen op zijn bevindingen, zodat eiser zich daartegen kon verweren, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Het betreft een aanvraagsituatie, waarbij verweerder ook nog twee keer, te weten op 21 januari 2016 en 15 juni 2016, aan de gemachtigde van eiser een herstelverzuimbrief heeft gestuurd waarin onder meer is gevraagd om stukken ter onderbouwing van het gestelde rechtmatige verblijf van eiser in Israël en de naam en de plaats van het vluchtelingenkamp. Op basis hiervan moet het voor eiser duidelijk zijn geweest wat verweerder van hem verwachtte. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Voorts heeft eiser aangevoerd dat artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden, omdat geen sprake is van een zorgvuldige belangenafweging. Ter zitting heeft eiser deze beroepsgrond aangevuld met een beroep op de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de gezinsherenigingsrichtlijn) en aangevoerd dat het gezinsleven van eiser en referente door het inburgeringsvereiste niet onmogelijk mag worden gemaakt.