ECLI:NL:RBDHA:2017:15062

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
AWB 17/5230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste en bijzondere individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiser en de Minister van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en vroeg om vrijstelling van het inburgeringsvereiste, omdat hij onder slechte omstandigheden in een vluchtelingenkamp in Israël verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een vluchtelingenkamp verbleef en dat hij niet in staat was om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door de verweerder op goede gronden was, omdat eiser niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen schending was van artikel 8 van het EVRM, omdat de verweerder alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen in de belangenafweging. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/5230
V-nummer: [persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 oktober 2017 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1979, van Eritrese nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. S.S. Jangali),
en
de Minister van Veiligheid en Justitie, voorheen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. S. Rennen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 16 oktober 2015 tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 februari 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 7 maart 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2017. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. Ook waren ter zitting aanwezig [de vrouw] (referente) en B. Hapte, tolk in de taal Tigrinya. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1.1
De rechtbank heeft op 7 maart 2017 het verzoek ontvangen van eiser om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Op 24 maart 2017 heeft de rechtbank een formulier met eigen verklaring omtrent de afwezigheid van inkomen en vermogen ontvangen. Op 3 april 2017 heeft de griffier eiser voorlopig vrijgesteld van het griffierecht.
1.2
De rechtbank stelt vast dat eiser voldoet aan de criteria om van griffierecht te worden vrijgesteld en stelt eiser daarom vrij van het griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
2. Eiser beoogt verblijf bij referente met wie hij op 18 juli 2015 in Jerusalem (Israël) is getrouwd. Referente woont bijna 30 jaar in Nederland en heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit.
3. Op 16 oktober 2015 heeft referente ten behoeve van eiser onderhavige aanvraag tot afgifte van een mvv ingediend. Eiser heeft geen inburgeringsexamen gedaan. Hij heeft op 10 april 2016 verzocht om vrijstelling van het inburgeringsvereiste, omdat hij analfabeet is, zich in een vluchtelingenkamp in Israël bevindt en het betreffende cursusmateriaal niet beschikbaar is in de taal Tigrinya. Onder deze omstandigheden is het volgens eiser niet mogelijk om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen en is ook niet te verwachten dat hij binnen een redelijke termijn het examen zal halen.
4. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de aanvraag heeft ingediend vanuit een land van bestendig verblijf en dat hij niet in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste.
Op de aanvraag is aangegeven dat eiser de mvv wil ophalen in Tel Aviv (Israël). Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat eiser op enige wijze verblijf in Israël heeft. Dat eiser in een vluchtelingenkamp zit, is ook niet onderbouwd.
5.1
De rechtbank ziet aanleiding om zich eerst uit te laten over het inburgeringsvereiste.
5.2
Eiser heeft betoogd dat verweerder hem had moeten vrijstellen van het inburgeringsvereiste, omdat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Eiser heeft verwezen naar Werkinstructie 2016/9 (de werkinstructie), paragraaf 2.2. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat zijn bijzondere individuele omstandigheden met name zien op het feit dat hij ten tijde van het bestreden besluit onder slechte omstandigheden verbleef in een vluchtelingenkamp in Israël en daar geen mogelijkheid had zich gedegen op het inburgeringsexamen voor te bereiden.
5.3
Niet in geschil is dat eiser het basisexamen inburgering in het buitenland niet heeft behaald. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden geen vrijstelling van het inburgeringsvereiste aan eiser heeft verleend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.1
Uit het arrest van het Hof van Justitie (het Hof) van 9 juli 2015 inzake K. en A., ECLI:EU:C:2015:453, en de daaropvolgende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3655 en ECLI:NL:RVS:2015:3655) volgt dat een derdelander moet worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste indien blijkt dat dit vereiste de uitoefening van het recht op gezinshereniging in zijn geval onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met één of meer omstandigheden die er objectief aan in de weg staan dat het examen niet (met goed gevolg) kan worden afgelegd. Het Hof noemt hierbij specifiek leeftijd, opleidingsniveau, financiële situatie of gezondheidstoestand (ook van de betrokken gezinsleden van de gezinshereniger). Het door verweerder ten tijde van voormeld arrest en voormelde uitspraken gehanteerde vereiste dat sprake moet zijn van een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden om in aanmerking te komen voor een ontheffing van de verplichting om te slagen voor het examen, verhoudt zich daarmee niet. Ook één enkele omstandigheid kan zo zwaar wegen dat de verplichting tot het afleggen en behalen van het examen niet als voorwaarde voor verkrijging van een mvv mag worden gesteld.
6.2
Naar aanleiding van voornoemd arrest en voornoemde uitspraken heeft verweerder zijn beleid, zoals neergelegd in paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000, gewijzigd (WBV 2015/22, Staatscourant 23 december 2015, nr. 45363). Het basisexamen als voorwaarde voor verkrijging van een mvv is behouden, maar er is bepaald dat beter rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden en de kosten van het examen en het zelfstudiepakket worden verlaagd. Ten aanzien van de bijzondere individuele omstandigheden staat in het beleid verder dat bij beoordeling daarvan getoonde wil van de vreemdeling om voor het examen te slagen en de nodige inspanningen die daartoe zijn gedaan een belangrijke rol bij de beoordeling spelen. Deze inspanningen zullen dus aangevoerd, onderbouwd en aangetoond moeten worden, aldus het beleid. Dit nieuwe beleid is op 1 januari 2016 in werking getreden.
6.3
In paragraaf 2.2 van de Werkinstructie 2016/9 ‘Ontheffingscategorie ‘bijzondere individuele omstandigheden’ (werkinstructie) staat dat naar aanleiding van het arrest van het Hof de ontheffingsgrond ‘hardheidsclausule’ is vervangen door de ontheffing ‘bijzondere individuele omstandigheden’. De vreemdeling zal bij een geslaagd beroep op deze ontheffingsgrond, dus niet (alle onderdelen van) het basisexamen met goed gevolg hoeven af te leggen. Als de vreemdeling van mening is dat hij vanwege bijzondere individuele omstandigheden, niet in staat is om (alle onderdelen van) het basisexamen af te leggen of daarvoor te slagen, zal hij dat moeten aanvoeren, onderbouwen en aantonen. De IND wijst de mvv-aanvraag niet af op grond van het inburgeringsvereiste buitenland, als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die ertoe leiden dat de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Alle zaken (dus ook evidente zaken) waarin bijzondere individuele omstandigheden worden aangevoerd en een impliciet of expliciet beroep wordt gedaan op de ontheffingscategorie ‘bijzondere individuele omstandigheden’ moeten (verplicht) voorgelegd worden aan het beslisteam (Wib bijzondere omstandigheden, IND/RVN Wib.bijzondere.omstandigheden@ind.minvenj.nl).
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid rapporteert aan de Tweede Kamer over het aantal zaken waarin een beroep wordt gedaan op ontheffing van het inburgeringsvereiste buitenland. Het beslisteam in Den Bosch is verantwoordelijk voor het afdoen van deze zaken namens de minister van SZW en verzorgt deze registratie. Het beslisteam raadpleegt Indigo, maakt een afweging ten aanzien van de relevante individuele omstandigheden en stelt in een memo in Indigo een bindend advies op. Ook alle zaken waarin het inburgeringsvereiste in bezwaar een rol speelt, moeten worden voorgelegd aan het beslisteam, ongeacht of dit in eerste aanleg al is gebeurd.
7. De rechtbank stelt vast dat op grond van paragraaf 2.2 van de werkinstructie alle zaken waarin bijzondere individuele omstandigheden zijn aangevoerd dienen te worden voorgelegd aan verweerders beslisteam. Eiser heeft reeds in bezwaar verzocht om het advies van dit beslisteam. Eerst ter zitting heeft verweerder een standpunt ter zake ingenomen en verklaard dat dit advies er weliswaar is, maar dat het een interne memo betreft en daarom niet aan eiser noch aan de rechtbank kan worden verstrekt. Volgens verweerder is het advies, conform de vaste werkwijze van verweerder, overgenomen in zowel het primaire besluit als in het bestreden besluit onder het kopje ‘inburgering’. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het bestreden besluit, doordat verweerder pas ter zitting op het in bezwaar naar voren gebrachte betoog van eiser heeft gereageerd, een motiveringsgebrek zodat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Hieruit volgt reeds dat het beroep gegrond zal worden verklaard en dat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen. De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
8. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een vluchtelingenkamp in Israël verbleef, hij zich daarom niet kon voorbereiden op het inburgeringsexamen en hij dus daarvan ontheven diende te worden. Ter onderbouwing van eisers betoog heeft hij bij de aanvraag het adres van het vluchtelingenkamp genoemd en heeft hij in bezwaar een kopie van een kaart van de Israël Prison Service overgelegd met een vertaling. Ter zitting heeft verweerder evenwel verklaard dat uit onderzoek via Google Maps is gebleken dat op dit adres geen vluchtelingenkamp is gevestigd en voorts dat op het pasje slechts nummers staan, waaruit niet kan worden afgeleid dat eiser in een vluchtelingenkamp verbleef. Nu eiser ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de periode in geding in een vluchtelingenkamp verbleef, is niet vast komen te staan dat hij redelijkerwijs niet in staat was om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen en (delen van) het inburgeringsexamen te halen. Het betoog van eiser dat verweerder hem had dienen te wijzen op zijn bevindingen, zodat eiser zich daartegen kon verweren, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Het betreft een aanvraagsituatie, waarbij verweerder ook nog twee keer, te weten op 21 januari 2016 en 15 juni 2016, aan de gemachtigde van eiser een herstelverzuimbrief heeft gestuurd waarin onder meer is gevraagd om stukken ter onderbouwing van het gestelde rechtmatige verblijf van eiser in Israël en de naam en de plaats van het vluchtelingenkamp. Op basis hiervan moet het voor eiser duidelijk zijn geweest wat verweerder van hem verwachtte. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Voorts heeft eiser aangevoerd dat artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden, omdat geen sprake is van een zorgvuldige belangenafweging. Ter zitting heeft eiser deze beroepsgrond aangevuld met een beroep op de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de gezinsherenigingsrichtlijn) en aangevoerd dat het gezinsleven van eiser en referente door het inburgeringsvereiste niet onmogelijk mag worden gemaakt.
10.1
De rechtbank is van oordeel dat eisers betoog ten aanzien van de Gezinsherenigingsrichtlijn geen bespreking behoeft, omdat dit eerst ter zitting naar voren is gebracht en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet eerder naar voren gebracht had kunnen worden.
10.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM als volgt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de weigering om aan eiser een mvv te verstrekken niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft niet aangevoerd welk belang niet of onvoldoende door verweerder is meegewogen bij de besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle van betekenis zijnde feiten en omstandigheden bij de belangenafweging betrokken. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte het algemeen belang bij het handhaven van zijn restrictieve toelatingsbeleid zwaarder laten wegen dan het persoonlijke belang van eiser om zijn familieleven met referente hier te lande te kunnen uitoefenen. Verweerder heeft voorts, gelet op het voorgaande, mogen meewegen dat eiser niet in een situatie verkeert waarin het voor hem onmogelijk is om binnen een redelijke termijn aan de Nederlandse regelgeving te voldoen.
11. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Op grond van artikel 7:3 van de Awb kan van horen slechts worden afgezien als, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd en de stukken die hij heeft overgelegd, bezien in het licht van het primaire besluit, was van een dergelijke situatie geen sprake.
12. Omdat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, heeft verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden afgewezen. Hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de andere afwijzingsgrond, het bestendig verblijf, behoeft dan ook geen verdere bespreking. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Koning, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.