ECLI:NL:RBDHA:2017:14750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
NL17.11688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van seksuele gerichtheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Iraakse nationaliteit, had eerder drie asielaanvragen ingediend, die alle waren afgewezen. Zijn vierde aanvraag, ingediend op 13 februari 2015, was gebaseerd op zijn homoseksuele gerichtheid, maar werd als kennelijk ongegrond afgewezen. Op 23 oktober 2017 diende eiser opnieuw een asielaanvraag in, wederom met de claim van homoseksualiteit en een relatie met zijn partner. De staatssecretaris verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuwe elementen waren die relevant waren voor de beoordeling.

De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van de homoseksuele gerichtheid van eiser in rechte vaststond en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn geaardheid nu geloofwaardig was. De verklaringen van eiser en zijn partner over hun relatie waren niet consistent, en de rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de relatie niet als nieuw element kon worden aangemerkt. Eiser had deze relatie eerder moeten melden in zijn vorige procedure. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanvoeren van relevante feiten en omstandigheden in asielprocedures, en dat het niet verontschuldigbaar niet melden van dergelijke informatie kan leiden tot afwijzing van een aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat tegen deze uitspraak hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.11688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een asielvergunning voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 november 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Toonders. De behandeling van het beroep is ter zitting aangehouden om eiser en zijn gestelde partner, [partner], op te roepen om gehoord te worden ter zitting.
De vervolgbehandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 4 december 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Als tolk is verschenen M. Oublal. Tevens was aanwezig [partner], de gestelde partner van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft eerder drie asielaanvragen ingediend die alle zijn afgewezen. Op 13 februari 2015 heeft eiser zijn vierde asielaanvraag ingediend, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij homoseksueel is. In verband daarmee vreest hij problemen bij terugkeer naar zijn land. De aanvraag is bij besluit van 23 december 2015 afgewezen als kennelijk ongegrond met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dit besluit is bij uitspraak van 23 november 2016 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, (AWB 15/22692) in rechte vast komen te staan.
2. Op 23 oktober 2017 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag weer ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij een relatie heeft met [partner]. Eiser heeft ter onderbouwing van deze aanvraag overgelegd een brief van [partner], die hun relatie bevestigt, en foto’s waarop zij samen te zien zijn. Eiser vindt dat zijn homoseksuele gerichtheid alsnog geloofwaardig moet worden geacht.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
4. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
5. De rechtbank stelt voorop dat in de vorige procedure in rechte vast is komen te staan dat de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser niet aannemelijk is gemaakt. In geschil is of eiser zijn geaardheid alsnog geloofwaardig heeft kunnen maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
6. De rechtbank heeft voor zijn oordeelsvorming zowel eiser als zijn gestelde partner [partner] op zitting van 4 december 2017 gehoord. [partner] heeft onder ede een verklaring afgelegd. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van eiser en [partner] niet gelijkluidend zijn voor wat betreft de vraag of zij samenwonen. In afwijking van wat eiser heeft gezegd, heeft [partner] verklaard dat zij niet samenwonen. Bovendien blijkt volgens de verklaringen van [partner] dat de niet ondertekende en ongedateerde brief over de gestelde relatie niet van zijn hand is. De rechtbank volgt het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat eiser met zijn verklaringen en met de verklaringen van zijn partner ter zitting ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een homoseksuele relatie tussen beiden. De door eiser aangevoerde relatie met de heer [partner] kan dan ook niet aangemerkt worden als novum.
7. Verder volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat eiser deze gestelde relatie tijdens zijn vorige procedure had kunnen en moeten melden. Eiser heeft immers zelf verklaard ten tijde van zijn vorige procedure in 2015 al een seksuele relatie te hebben gehad met [partner]. De verklaringen die eiser heeft gegeven, namelijk dat het moeilijk voor hem was, dat hij niet over twee relaties wilde praten en dat hij de zaken niet ingewikkelder wilde maken dan ze zijn, leveren geen goede reden op voor het niet eerder naar voren brengen van zijn gestelde relatie met [partner]. De rechtbank wijst er in dit verband op dat het te laat naar voren brengen van nova, zonder dat dit verontschuldigbaar is, nog steeds kan worden tegengeworpen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 2017 ECLI:NL:RVS:2017:2718).
8. Ter zitting heeft eiser gewezen op de in november 2017 ingediende motie in de Tweede Kamer over de huidige beoordelingspraktijk van verweerder inzake seksuele geaardheid en bekering. De strekking van deze motie is dat verweerder te streng is in zijn beoordeling van asielaanvragen waarbij deze motieven naar voren zijn gebracht. Niet is gebleken dat naar aanleiding van deze motie een beleidswijziging heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van dit beroep kan deze motie dan ook geen rol spelen.
9. Ook de ambtshalve toetsing in het kader van de Bahaddar-uitspraak, thans neergelegd in artikel 83.0a van de Vw, kan eiser niet baten. Van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45), is de rechtbank niet gebleken. De stelling van eiser ter zitting dat hij gestenigd zal worden bij terugkeer, is niet aannemelijk gemaakt, nu eisers homoseksuele gerichtheid nog steeds niet geloofwaardig is.
10. Gelet hierop heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. Omdat verweerder terecht eisers aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft verweerder ook terecht geen aanleiding gezien het al bestaande inreisverbod op te heffen. De door eiser hiertegen ingestelde beroepsgrond treft geen doel.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.
De griffier is buiten staat om deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.