ECLI:NL:RBDHA:2017:14722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
09/827464-17, 09/901082-11 (TUL) en 09/808881-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal en poging tot diefstal van mobiele telefoons en andere goederen in Rijswijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen, waaronder winkeldiefstal bij MediaMarkt en Hoogvliet in Rijswijk. De verdachte heeft zich binnen een korte periode schuldig gemaakt aan de diefstal van goederen uit een bestelauto en aan twee diefstallen van mobiele telefoons bij de MediaMarkt, alsook aan een winkeldiefstal bij Hoogvliet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 juni 2017 in de MediaMarkt te Rijswijk een mobiele telefoon heeft geprobeerd te stelen door deze in aluminiumfolie te wikkelen en in een tas te stoppen. Hij heeft de winkel echter verlaten zonder de tas, wat erop wijst dat hij zich betrapt voelde. De rechtbank oordeelde dat de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen duidt op de intentie tot wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon, wat de voltooiing van de winkeldiefstal impliceert. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het eerste feit, waarvoor hij werd vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandelverplichting. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder MediaMarkt Rijswijk, die schadevergoeding heeft geëist voor de geleden schade door de diefstal.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/827464-17, 09/901082-11 (TUL) en 09/808881-16 (TUL)
Datum uitspraak: 21 november 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres volgens opgave van verdachte ter terechtzitting: [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.H. Westendorp, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2017 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bestelauto (Ford Transit, kenteken [kenteken] ) heeft weggenomen één of meer softbox(en) en/of een opgooitent en/of een poncho en/of een contragewicht en/of een rapportage flitser en/of een jas (G-star) en/of een geldbedrag (circa EUR 60,-), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, door een (scheer)raam van voornoemde bestelauto in te slaan en/of te verbreken;
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2017 te Rijswijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkelpand (perceel [adres 2] ) heeft weggenomen een mobiele telefoon (Samsung Galaxy), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Media Markt Rijswijk BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair
hij op of omstreeks 15 juni 2017 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkelpand (perceel [adres 2] ) weg te nemen een safer met hierin een mobiele telefoon (Samsung Galaxy), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Media Markt Rijswijk BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, voornoemde safer met mobiele telefoon uit een schap heeft gepakt en/of voornoemde safer met mobiele telefoon in aluminiumfolie heeft gerold/gewikkeld en/of voornoemde in aluminiumfolie gewikkeld safer met mobiele telefoon in een tas heeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 20 mei 2017 te Rijswijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkelpand (perceel [adres 3] ) heeft weggenomen één of meer huishoudelijke product(en) en/of etens- en drinkwa(a)r(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hoogvliet, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 08 juni 2017 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkelpand (perceel [adres 2] ) heeft weggenomen een mobiele telefoon (samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Media Markt Rijswijk BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij zich binnen een tijdsbestek van nauwelijks één maand heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van goederen uit een auto, aan twee diefstallen van een telefoon bij de MediaMarkt in Rijswijk (feiten 2 primair en 4), dan wel een poging daartoe (feit 2 subsidiair) en tot slot aan een winkeldiefstal bij de Hoogvliet te Rijswijk (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten onder 1, 2 primair, 3 en 4 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde. De raadsman heeft hieromtrent betoogd dat met betrekking tot feit 1 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsman naar voren gebracht dat de handelingen van verdachte geen voltooid delict opleveren, aangezien het goed in het bezit van de winkel is gebleven.
De raadsman heeft met betrekking tot de feiten 2 subsidiair, 3 en 4 naar voren gebracht dat deze wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een of meer van de hem ten laste gelegde feiten.
3.4.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar op de betreffende auto een bloedspoor is aangetroffen waarmee in de DNA-databank een match is gevonden met het DNA van verdachte, doch dat afgezien van dit bloedspoor, dat aan de buitenkant van de auto achter de deurgreep van de rechterdeur is aangetroffen, geen ander voor verdachte in belastende zin bewijs voorhanden is. Derhalve is de rechtbank -anders dan de officier van justitie- van oordeel dat verdachte, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, behoort te worden vrijgesproken van dit feit.
3.4.2
De verklaring van verdachte ter terechtzitting
De rechtbank stelt voorop dat verdachte met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit ter terechtzitting op 7 november 2017 heeft verklaard dat hij zich op 8 juni 2017 te Rijswijk schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een telefoon (Samsung Galaxy) uit de MediaMarkt. Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde (poging tot) diefstal van een telefoon (Samsung Galaxy) in de MediaMarkt, gepleegd op 15 juni 2017 te Rijswijk, heeft verdachte ter terechtzitting op 7 november 2017 verklaard dat het klopt dat hij op die dag in de MediaMarkt was, dat hij een safer met mobiele telefoon uit een schap heeft gepakt, deze in aluminiumfolie heeft gewikkeld en vervolgens in een tas heeft gestopt. Verdachte heeft verklaard dat hij de tas met daarin de safer met mobiele telefoon in de winkel heeft achtergelaten. Voorts heeft verdachte op voornoemde terechtzitting verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten diefstal van goederen uit de Hoogvliet te Rijswijk, gepleegd op 20 mei 2017.
De rechtbank zal de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte bezigen voor het bewijs van de ten laste gelegde feiten onder 2, 3 en 4.
3.4.3
Met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde
Anders dan de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat -gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 7 november 2017, zoals hiervoor is weergegeven, en de voorhanden zijnde bewijsmiddelen in het dossier- wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair ten laste gelegde voltooide diefstal.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat op camerabeeld van de MediaMarkt is gezien dat verdachte op 15 juni 2017 om 18.23.13 uur in de MediaMarkt te Rijswijk kwam. Gezien is verder dat hij om 18.24.17 uur met zijn rechterhand uit een telefoonschap een seal box (of safer) heeft gepakt. Om 18.25.54 uur is verdachte gebukt de seal box aan het inpakken. Op dat moment had verdachte een rol aluminiumfolie vast in zijn rechterhand; om 18.24.56 uur heeft verdachte de rol aluminiumfolie voor zich op de grond uitgerold en de seal bag hierin verpakt. Vervolgens heeft hij de in aluminiumfolie verpakte seal box in het schap verstopt en uit de rechterjaszak van zijn bodywarmer een blauw/witte plastic tas gepakt. Verdachte heeft de seal box weer uit het schap gehaald en deze in de tas gedaan. Verdachte is vervolgens met de in de tas verpakte seal box onder zijn arm weggelopen. Om 18.27.12 uur is verdachte een medewerker van de MediaMarkt tegengekomen. Op de camerabeelden is gezien dat verdachte direct om het schap heen is gelopen en dat verdachte bij elke poging in de tegengestelde richting van de medewerker wegliep als zij om het schap heen liep. Verdachte is uiteindelijk in tegengestelde richting van de medewerker weggelopen en heeft om 18.27.57 uur de telecomafdeling en de winkel verlaten zonder de blauw/witte tas.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte zich pas van de tas met daarin de door hem ingepakte safer met mobiele telefoon heeft ontdaan, nadat hij heeft getracht daarmee de winkel uit te lopen. Bij het weglopen is verdachte een winkelmedewerker tegengekomen, waarna hij de tas met daarin de telefoon in de winkel heeft achtergelaten. Aangezien dit erop wijst dat verdachte zich betrapt voelde, is niet aannemelijk geworden dat verdachte als gevolge van een van zijn wil afhankelijke omstandigheid is teruggetreden van de voorgenomen winkeldiefstal. De uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat deze gedragingen waren gericht op de wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon in de safer en daarmee op de voltooiing van de ten laste gelegde winkeldiefstal.
De rechtbank bezigt voorts het volgende bewijsmiddel voor de bewezenverklaring:
- afschrift van aangifte door MediaMarkt Rijswijk B.V. (blz. 37 t/m 40).
3.4.4
Met betrekking tot de ten laste gelegde feiten onder 3 en 4
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 november 2017, zoals hiervoor is weergegeven, en gezien het feit dat de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan worden volstaan met een opsomming van de gebezigde bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring van feit 3:
- proces-verbaal van aangifte van winkeldiefstal namens Hoogvliet te Rijswijk, met bijlage goederen (blz. 61 t/m 64);
- proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (blz. 65 t/m 74);
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring van feit 4:
- afschrift van aangifte van winkeldiefstal door MediaMarkt Rijswijk B.V. (blz. 81 t/m 83);
- proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen (blz. 84 t/m 94);
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
2 primair
hij op 15 juni 2017 te Rijswijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelpand (perceel [adres 2] ) heeft weggenomen een mobiele telefoon (Samsung Galaxy), toebehorende aan MediaMarkt Rijswijk B.V.;
3.
hij op 20 mei 2017 te Rijswijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand (perceel [adres 3] ) heeft weggenomen huishoudelijke producten, toebehorende aan Hoogvliet;
4.
hij op 08 juni 2017 te Rijswijk, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand (perceel [adres 2] ) heeft weggenomen een mobiele telefoon (Samsung), toebehorende aan MediaMarkt Rijswijk B.V.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie houdt in dat verdachte zal worden veroordeeld tot voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals vermeld in het reclasseringsadvies van Palier d.d. 12 september 2017.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de door de officier van justitie gevorderde strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen bij de MediaMarkt en ook bij Hoogvliet. Aldus heeft verdachte ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Verdachte heeft bij het plegen van deze feiten kennelijk uitsluitend oog gehad voor het eigen financiële gewin.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 10 oktober 2017 is verdachte voorafgaand aan het begaan van de onderhavige bewezen verklaarde feiten herhaaldelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Verdachte is dermate actief geweest met het plegen van vermogensdelicten dat hij als veelpleger is aangemerkt. Aan hem is in 2014 een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd, hetgeen verdachte er niet van heeft weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen.
Uit het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Palier d.d. 12 september 2017, opgemaakt en ondertekend door reclasseringswerker S. Knibbe, blijkt dat het extramurale traject van de in 2014 aan verdachte opgelegde onvoorwaardelijke ISD-maatregel negatief is beëindigd. Dit kwam doordat verdachte terugviel in middelengebruik en zich onttrok aan regels. Uit het rapport blijkt voorts dat in 2015 een eerste kentering heeft plaatsgevonden in het gedrag van verdachte. Hij heeft toen meegewerkt aan zijn behandeling en deze positief afgerond. Thans is verder van belang dat ongeveer vier maanden geleden in het leven van verdachte een nadere ommekeer is gekomen: verdachte heeft een vriendin gekregen. Zij is alleenstaande moeder en is niet bekend met het gebruikers- en criminelencircuit. De vriendin van verdachte is als referent benaderd en zij heeft verteld dat verdachte sinds twee maanden abstinent van middelen is. Op verzoek van de rapporteur heeft er in de PI Alphen aan den Rijn, alwaar verdachte verbleef, een urinecontrole plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat verdachte geen middelen heeft gebruikt tijdens zijn detentie. Gelet op deze omstandigheden en gelet op het feit dat verdachte nu echt gemotiveerd lijkt, is geadviseerd om aan verdachte de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. Daarbij is geadviseerd om de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
meldplicht: verdachte moet zich binnen vijf dagen volgend op het vonnis melden bij GGZ Reclassering Palier, adres: Witte Singel 8 te Leiden, en zich blijven melden zo lang en frequent als GGZ Reclassering Palier dat gedurende de proeftijd nodig acht;
behandelverplichting: verdachte dient zich te laten behandelen bij de FPK Palier of soortgelijke instelling, ook als dat inhoudt een kortdurende klinische opname voor de duur van zeven weken, ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek;
opnameverplichting in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, waarbij verdachte zich dient te houden aan het programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering opstelt.
Ter terechtzitting op 7 november 2017 heeft reclasseringswerker S. Knibbe verklaard dat het advies van de reclassering volgens haar nog steeds passend is. Ook na de schorsing van de voorlopige hechtenis gaat het goed met verdachte, Hij houdt zich aan de voorwaarden en werkt mee. Hij lijkt zeer gemotiveerd iets van zijn leven te willen maken.
De rechtbank is - alles afwegende - van oordeel dat de voorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel in dit uitzonderlijke geval, een passende en geboden reactie vormt.

7.De vordering van de benadeelde partij

Met betrekking tot feit 1
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend ter vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 222,92, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
Omdat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De vordering kan in zoverre slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Met betrekking tot feit 4
In het onderhavige strafproces heeft MediaMarkt Rijswijk zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan verdachte onder 4 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 354,72, te vermeerderen met wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is door of namens verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat tot het gevorderde bedrag materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot het gevorderde bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
Met betrekking tot parketnummer 09/901082-11
Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 25 november 2011, met parketnummer 09/901082-11, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft gevorderd tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, met dien verstande dat in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van één maand, een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, zal worden ten uitvoer gelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.
Aangezien is komen vast te staan dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd - verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken - is de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf gegrond.
De rechtbank zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten, met dien verstande dat in plaats van één maand gevangenisstraf, een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, zal worden ten uitvoer gelegd.
Met betrekking tot parketnummer 09/808881-16
Bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Den Haag van 17 maart 2017, met parketnummer 09/808881-16, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd met één jaar zal worden verlengd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.
Vast is komen te staan dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, en gezien de aan verdachte op te leggen maatregel, is de rechtbank evenwel met de officier van justitie van oordeel dat de proeftijd met één jaar dient te worden verlengd.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14f, 14g, 22c, 22d, 38m, 38n, 38p, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 primair:
diefstal
ten aanzien van feit 3:
diefstal
ten aanzien van feit 4:
diefstal;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
legt verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) JAREN;
bepaalt dat die maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
alsmede onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen volgend op het vonnis zal melden bij GGZ Reclassering Palier, adres: Witte Singel 8 te Leiden, en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt bij de forensische polikliniek Palier of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, ook als dat inhoudt een kortdurende klinische opname voor de duur van zeven weken, ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de
vordering tot schadevergoedingen bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de
vordering tot schadevergoedingvan de benadeelde partij MediaMarkt Rijswijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij een bedrag van
€ 354,72, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf,
voorwaardelijkopgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 25 november 2011, gewezen onder parketnummer 09/901082-11, met dien verstande dat in plaats van de gevangenisstraf voor de duur van
één maand, een taakstraf voor de duur van
60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, zal worden ten uitvoer gelegd;
verlengt de proeftijd met één jaar van de
voorwaardelijkopgelegde gevangenisstraf voor de duur van
4 maandenbij voormeld vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 17 maart 2017, gewezen onder parketnummer 09/808881-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. C. Bannink, voorzitter,
mr. E.C. M. Bouman, rechter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Imami-Kalloemisier, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017221953