ECLI:NL:RBDHA:2017:1458
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning op basis van onvoldoende studievoortgang en de beoordeling van verschoonbare redenen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse studente, eiseres, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiseres had een verblijfsvergunning voor studie, die door verweerder met terugwerkende kracht was ingetrokken wegens onvoldoende studievoortgang. Eiseres betoogde dat haar studievertraging verschoonbaar was vanwege medische problemen. De rechtbank oordeelde dat zowel verweerder als de referent, die verantwoordelijk was voor de beoordeling van de studievoortgang, niet adequaat hadden gehandeld door de medische stukken van eiseres niet in hun beoordeling te betrekken. De rechtbank stelde vast dat verweerder had gehandeld in strijd met artikel 3.91b van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat hij niet alle relevante feiten en omstandigheden had afgewogen voordat hij overging tot intrekking van de verblijfsvergunning. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de medische situatie van eiseres in acht genomen moest worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.