ECLI:NL:RBDHA:2017:14554
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser op grond van niet aannemelijk gemaakte bekering tot het Bahá'í geloof
Op 11 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. K. Mohasselzadeh, had zijn aanvraag gebaseerd op de vrees voor vervolging vanwege zijn bekering tot het Bahá'í geloof. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. C. Brand, had de aanvraag echter afgewezen, omdat de gestelde vrees niet aannemelijk was gemaakt. Tijdens de zitting op 3 november 2017 werd de eiser gehoord, waarbij hij zijn zorgen over de situatie in Iran uiteenzette, inclusief een arrestatiebevel tegen hem en beschuldigingen van spionage voor Israël.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn bekering tot het Bahá'í geloof en dat zijn verklaringen over de omstandigheden in Iran niet geloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning, omdat hij niet kon aantonen dat hij behoort tot een risicogroep die systematisch wordt vervolgd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak geboden, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.