ECLI:NL:RBDHA:2017:14482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergoedingen voor toevoegingen in fiscale bezwaarzaken onder de Wet op de rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, rechtsbijstandverleners, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De zaak betreft de intrekking van vergoedingen voor drie toevoegingen die door verweerder zijn ingetrokken op basis van een steekproef die op 9 maart 2016 is uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergoedingen op goede gronden is gebeurd, omdat de toevoegingen betrekking hadden op zaken waarvoor bijstand van een advocaat niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers, hoewel zij betrokken zijn bij het High Trust-programma, niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de primaire besluiten uitsluitend het belang van de rechtsbijstandverlener betroffen. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en bevestigd dat de regels voor toevoegingen onder de Wet op de rechtsbijstand correct zijn toegepast. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beleid van verweerder niet in strijd is met de wet en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/1888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

[eiseres],te [plaats], eiseres
[kantoor X],gevestigd te [plaats], tezamen eisers,
(gemachtigde: [eiseres]),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: W.C.M. Smits).

Procesverloop

Bij besluiten van 16 juni 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder de vastgestelde vergoedingen van de toevoegingen met kenmerk [kenmerk 1], [kenmerk 2] en [kenmerk 3] ingetrokken.
Bij besluit van 30 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar voor zover ingediend door [eiseres] (hierna: eiseres) en het kantoor [kantoor X] (hierna: het kantoor) niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2017.
Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser en eiseres zijn rechtsbijstandverlener en werkzaam bij een kantoor dat deelneemt aan het High Trust-programma van verweerder. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door verweerder naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.
2. Op 9 maart 2016 heeft verweerder op het kantoor van eiser en eiseres een steekproef in het kader van de High Trust-werkwijze uitgevoerd. Naar aanleiding van deze steekproef heeft verweerder bij besluiten van 16 juni 2016, zoals gehandhaafd in het bestreden besluit, de vastgestelde vergoedingen van de toevoegingen met de kenmerken [kenmerk 1], [kenmerk 2] en [kenmerk 3] ingetrokken omdat deze toevoegingen zaken betreffen waarvoor bijstand van een advocaat niet noodzakelijk is.
3. De regels voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toevoeging zijn neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) en nader uitgewerkt in het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt). Daarnaast heeft verweerder hiervoor beleid vastgesteld, neergelegd in zogenoemde werkinstructies.
3.1.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
3.2.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb kan het bestuur de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden.
3.3.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het Brt kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
3.4.
Werkinstructie C030 sociale voorzieningen overige geschillen luidt onder het kopje toevoegbeleid:
“Huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag
Voor het aanvragen van een toeslag of bezwaar tegen een beslissing op het verzoek verstrek je geen toevoeging, rechtzoekende kan dit zelf (artikel 8 lid 1 sub b Brt , artikel 12 lid 2 sub g Wrb). Dit geldt ook voor bezwaar tegen een beslissing van een bestuursorgaan waar rechtzoekende niet om heeft verzocht (ambtshalve beslissing). De toevoegingsaanvraag wijs je af met tekstcode 130.
Als de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat de zaak zodanig feitelijk en/of juridisch complex is dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is kun je bij hoge uitzondering een toevoeging verstrekken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een geschil over kinderopvangtoeslag waarbij het gastouderbureau/ bemiddelingsbureau een wanordelijke boekhouding heeft gevoerd.”
3.5.
Werkinstructie F010 belastingrecht luidt onder het kopje toevoegbeleid:
“Je verstrekt geen toevoeging indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor (artikel 8 lid 1 sub d, e en f Brt):
  • het doen van belastingaangifte;
  • het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar
  • voor het vragen van kwijtschelding van een belastingschuld.
Tenzij er sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid (artikel 8 lid 2 Brt).”
Ontvankelijkheid
4.1.
Eisers voeren aan dat verweerder het beroep van eiseres en het kantoor ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat zij wel een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang hebben. Eisers geven aan dat hun belang verder reikt dan enkel het financiële belang. Omdat de foutmarge die geconstateerd is bij de steekproef hoger is dan vijf procent, zal namelijk een aanvullende controle worden verricht die zich ook richt op de dossiers van eiseres. De geconstateerde fouten die gemaakt zijn door eiser hebben daarom gevolgen voor eiseres en het kantoor. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat alleen de rechtsbijstandverlener aan wie de toevoeging is verleend rechtstreeks is betrokken bij de vaststelling van de toevoeging. Het besluit heeft immers ook onder de High Trust-werkwijze enkel rechtens relevante gevolgen voor deze rechtsbijstandverlener, zo heeft verweerder overwogen. Het mogelijke financiële belang van het kantoor is een afgeleid belang en kan volgens verweerder niet tot ontvankelijkheid leiden. Dit geldt ook voor hetgeen is aangevoerd in het kader van de aanvullende controle.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat de belangen van eiseres en het kantoor niet rechtstreeks zijn betrokken bij de primaire besluiten. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1970), betreft het besluit op een aanvraag tot vaststelling van de vergoeding uitsluitend het belang van de rechtsbijstandverlener en is alleen de rechtsbijstandverlener hierbij belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de vergoeding is ingetrokken na een steekproef in het kader van het High Trust-programma van verweerder niet maakt dat anderen dan de rechtsbijstandverlener wel als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de primaire besluiten weliswaar leiden tot aanvullende controle in het kader van de High Trust en daarmee gevolgen kunnen hebben voor eiseres en het kantoor, maar dat dit geen rechtstreeks, rechtens relevant, belang oplevert. Ook de mogelijke financiële consequentie van de bestreden besluiten voor eiseres en het kantoor is geen rechtstreeks belang. Aangezien eiseres en het kantoor niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, heeft verweerder het bezwaar van eiseres en het kantoor terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Ten aanzien van het beroep van eiser
5.1.
Eiser voert aan dat de categoriale uitsluiting in fiscale bezwaarzaken in strijd is met het wettelijk kader. De Wrb schrijft een individuele toets per belanghebbende voor en staat het categorisch afwijzen van toevoegingen onder verwijzing naar vast beleid niet toe, aldus eiser. In dit kader voert eiser ook aan dat het gevoerde beleid van verweerder in strijd is met het gestelde in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, Wrb en artikel 8 Brt.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beleid zoals hiervoor omschreven niet leidt tot categoriale afwijzing van toevoegingen in fiscale bezwaarzaken. Zowel in de werkinstructie C030 als in de werkinstructie F010 worden bepaalde categorieën zaken in principe uitgesloten van rechtsbijstand, maar bestaat hierop een uitzonderingsmogelijkheid. De beoordeling vindt per toevoeging plaats en het beleid sluit dan ook niet op voorhand toevoegingen voor fiscale bezwaarzaken uit. Ook in het overige wat door eiser wordt aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beleid als strijdig met de wet aan te merken. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 2 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2742) strekt de Wrb er niet toe een voorziening te bieden voor iedere bijstand van juridische aard. Het oordeel of de aanvraag een geschil betreft dat eenvoudig afgehandeld kan worden, is aan verweerder. Verweerder heeft hierbij beoordelingsvrijheid. De rechtbank is niet gebleken dat het onderhavige beleid in strijd is met de wet. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beleid van verweerder in fiscale zaken niet kennelijk onredelijk is.
Ten aanzien van de stukken
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de primaire besluiten heeft genomen zonder om nadere stukken te verzoeken. Verweerder gaat er volgens eiser ten onrechte van uit dat de beschikbare stukken bij de inzage voldoende waren om tot de primaire besluiten over te gaan. In de bezwaarfase is wel om stukken verzocht door verweerder, maar zijn deze om principiële redenen niet verstrekt.
6.2.
In het bestreden besluit voert verweerder aan dat in de bezwaarfase herhaaldelijk is verzocht om de onderliggende stukken te overleggen. Nu eiser dit heeft nagelaten, heeft de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand het advies gebaseerd op de wel aanwezige stukken en hetgeen ter zitting is verklaard.
6.3.
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Het intrekken van de vergoeding van de toevoegingen is gebaseerd op de steekproef van 9 maart 2016, waarbij verweerder de stukken over de procedures waarop de toevoegingen zien heeft ingezien. Uit het dossier blijkt dat verweerder in de bezwaarfase meerdere malen heeft verzocht om inzage van de desbetreffende stukken. Eiser heeft deze stukken zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase niet overlegd. Bij de beoordeling van de vraag of eiser de onderhavige stukken had moeten verstrekken, acht de rechtbank het Convenant High Trust van belang. In het Convenant staat dat het kantoor zelf bepaalt welke stukken het kantoor bij de steekproef overlegd. Indien de stukken voor de inhoudelijke beoordeling van de toevoegwaardigheid van de zaak achteraf niet voldoende duidelijkheid geven, dan kan de Raad alsnog om nadere informatie vragen. Het advocatenkantoor zal die zonder terughoudendheid en zonder voorbehoud verstrekken, zo bepaalt het Convenant. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat ingevolge het Convenant eiser ook in de bezwaarfase gehouden was om zonder voorbehoud de onderhavige stukken te verstrekken. Eiser heeft dit nagelaten, waardoor zowel tijdens de bezwaarfase als de beroepsfase deze stukken niet in de beoordeling betrokken kunnen worden. Dit is een omstandigheid die gezien het voorgaande voor rekening en risico van eiser komt.
Toevoeging [kenmerk 1]
7.1.
De toevoeging met kenmerk [kenmerk 1] is ingediend voor het instellen van bezwaar tegen een besluit van de Belastingdienst inzake een intrekking van huurtoeslag met terugwerkende kracht.
7.2.
Eiser voert in zijn beroepschrift diverse argumenten aan om te bepleiten dat verweerder de aanvraag niet in redelijkheid kon afwijzen met toepassing van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, Wrb en artikel 3 van het Brt. Verweerder merkt in zijn verweerschrift terecht op dat voornoemde toevoeging op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, Wrb is afgewezen en niet op grond van de artikelen die door eiser worden genoemd. De rechtbank is daarom van oordeel dat hetgeen is aangevoerd in het kader van deze toevoeging, niet relevant is. Eiser voert voorts aan dat van de betrokkene in deze zaak niet kon worden verwacht zelf met een feitelijk relaas de procedure te voeren. De rechtbank overweegt dat ingevolge werkinstructie C030 het vast beleid is van verweerder om in bezwaarprocedures over toeslagen in beginsel geen toevoeging te verlenen. De rechtsbijstandverlener dient derhalve aannemelijk te maken dat de zaak zodanig complex is dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van zodanige complexiteit dat wel een toevoeging verleend had moeten worden. Verweerder heeft dan ook terecht en op goede gronden de vergoeding voor de toevoeging met kenmerk [kenmerk 1] ingetrokken.
Toevoeging [kenmerk 3]
8.1.
De toevoeging met kenmerk [kenmerk 3] is ingediend voor het instellen van bezwaar tegen een besluit van de Belastingdienst inzake een navorderingsaanslag Inkomstenbelasting.
8.2.
Eiser voert aan dat de vergoeding is ingetrokken door verweerder zonder dat de stukken zijn geraadpleegd. De stelling dat belanghebbende zelf zijn belangen kan behartigen is dan ook onvoldoende onderbouwd door verweerder. De rechtbank volgt dit betoog van eiser niet. Zoals hiervoor is overwogen, is de intrekking gebaseerd op de stukken die tijdens de steekproef van 9 maart 2016 zijn ingezien. Dat de onderliggende stukken in bezwaar en beroep niet beoordeeld kunnen worden omdat deze stukken ontbreken, is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser komt nu eiser ervoor heeft gekozen om deze stukken niet ter beschikking te stellen. Aan een oordeel over de principiële stelling van eiser dat verweerder verplicht is om de steekproefcontroles in het kader van het High Trust programma door een jurist te laten uitvoeren, komt de rechtbank niet toe.
8.3.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de zaak een geschil van feitelijke en rekenkundige aard betreft en dat onvoldoende gebleken is van een zodanige juridische en/of feitelijke complexiteit dat een toevoeging verstrekt had moeten worden. Niet gebleken is dat verweerder zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. De omstandigheid dat een belastingkundige de zaak naar een advocaat heeft doorverwezen, zoals de gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft terecht en op goede gronden de vergoeding voor de toevoeging met kenmerk [kenmerk 3] ingetrokken.
Toevoeging [kenmerk 2]
9.1.
De toevoeging met kenmerk [kenmerk 2] is ingediend voor het instellen van bezwaar tegen een besluit van de Belastingdienst inzake een weigering van een verzoek tot verrekening.
9.2.
Eiser voert aan dat nu in het kader van deze toevoeging een voorlopige voorzieningenprocedure is gevoerd die volgens hem valt onder het bereik van de onderhavige toevoeging, de feitelijke en juridische complexiteit van deze toevoeging is aangetoond. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voorlopige voorzieningenprocedure met kenmerk [kenmerk 3] niet valt onder het bereik van de onderhavige toevoeging met kenmerk [kenmerk 2] omdat de voorlopige voorzieningenprocedure wordt gevoerd bij een andere procedure-instantie dan het bezwaar.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden aangenomen dat de voorlopige voorzieningenprocedure niet valt onder het bereik van de onderhavige toevoeging. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat de voorlopige voorziening uiteindelijk niet is getroffen is niet relevant voor de vraag of er sprake is van diversiteit van procedures. Doorslaggevend is of de procedures plaatsvinden bij verschillende instanties, hetgeen bij de bezwaarprocedure en de voorlopige voorzieningenprocedure het geval is. Reeds hierom slaagt het argument van eiser niet.
9.4.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de zaak niet uitsluitend gaat om een geschil van feitelijke of rekenkundige aard. Voorts is niet gebleken dat sprake is van bijzondere feitelijke en/of juridische complexiteit. Verweerder heeft daarom terecht en op goede gronden de vergoeding van de toevoeging met kenmerk [kenmerk 2] ingetrokken.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.