201501877/1/A2.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2015 in zaak nr. 14/4831 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2014 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om aan hem een toevoeging voor rechtsbijstand te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 22 april 2014 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om aan hem een toevoeging voor rechtsbijstand te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de raad de door [appellant] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
De raad voert bij de toepassing van de Wrb het beleid, onder meer neergelegd in de Werkinstructie C010 Wet werk en bijstand (hierna: de Werkinstructie).
Volgens de Werkinstructie wordt de aanvraag om toevoeging, als daaruit blijkt dat de uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) is afgewezen, buiten behandeling is gesteld of geschorst omdat rechtzoekende bijvoorbeeld niet de gevraagde stukken/informatie heeft verstrekt, afgewezen met tekstcode 130 (zelfredzaamheid). Als de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat sprake is van een inhoudelijk juridisch verweer kan een toevoeging worden verstrekt.
2. Bij besluit van 25 maart 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam een aanvraag van [appellant] om een uitkering op grond van de Wwb afgewezen, omdat [appellant] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij op het adres [locatie] te Schiedam verblijft.
Op 7 april 2014 heeft [appellant] bij de raad twee aanvragen om toevoegingen ingediend om tegen dit besluit bezwaar te kunnen maken en een verzoek om een voorlopige voorziening te kunnen doen.
Aan de afwijzingen van deze aanvragen heeft de raad, onder verwijzing naar artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb, ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van een juridisch inhoudelijke kwestie. [appellant] kon volgens de raad zelf bezwaar maken en aan het college kenbaar maken dat het besluit onjuist is en een toelichting geven op zijn leefsituatie. Bijstand van een advocaat is niet noodzakelijk. Indien [appellant] niet zelf het bezwaarschrift kan indienen of een voorlopige voorziening aanhangig kan maken, kan hij zich richten tot iemand wiens werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van de Wrb, aldus de raad.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te oordelen dat niet is gebleken dat het voor hem noodzakelijk was bijstand te krijgen van een advocaat, niet heeft onderkend dat een juridisch inhoudelijk bezwaar moest worden gemaakt. Hiertoe voert [appellant] aan dat de door het college toegezonden stukken, waaronder een rapportage van een huisbezoek en verschillende wetsartikelen moesten worden bestudeerd, waaruit blijkt dat de zaak juridisch inhoudelijk complex was. Dit blijkt ook uit de doorverwijzing van het Juridisch Loket. Volgens [appellant] kon, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet worden volstaan met het overleggen van stukken. Dit blijkt volgens hem mede uit het feit dat de rechtbank waaraan het geschil over de uitkering op grond van de Wwb voorlag een huisbezoek heeft afgelegd.
3.1. Uit artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb, volgt dat de raad een toevoeging kan weigeren als de aanvraag een geschil betreft dat naar zijn oordeel eenvoudig afgehandeld kan worden. De Wrb strekt er niet toe een voorziening te bieden voor iedere bijstand van juridische aard. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 18 juli 2012 in zaak nr. 201111884/1/A2), is het oordeel of de aanvraag een geschil betreft dat eenvoudig afgehandeld kan worden, aan de raad. De rechter dient te onderzoeken of de raad in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
3.2. Aan het besluit waarbij het college een aanvraag van [appellant] om een uitkering op grond van de Wwb heeft afgewezen, heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij op het adres [locatie] te Schiedam verblijft. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, diende [appellant] ten bewijze van zijn stelling dat hij op evengenoemd adres verblijft informatie te verstrekken over zijn feitelijke woonsituatie. Niet valt in te zien waarom hiervoor specifieke juridische kennis is vereist. Dat het Juridisch Loket [appellant] heeft doorverwezen naar een advocaat maakt dit niet anders. Een doorverwijzing van het Juridisch Loket kan weliswaar een aanwijzing zijn dat het inschakelen van een advocaat nodig is, maar de enkele doorverwijzing is niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of een advocaat moet worden ingeschakeld en aan de doorverwijzing kan niet het vertrouwen worden ontleend, dat de raad de vervolgens aangevraagde toevoeging zal verlenen. De raad heeft zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat het voor [appellant] in de bezwaarfase noodzakelijk was bijstand te krijgen van een advocaat.
3.3. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
362-735.