ECLI:NL:RBDHA:2017:14200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
C/09/541933 / FT RK 17/1897 en C/09/541935 / FT RK 17/1898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en inspanningen van verzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door verzoekers, [verzoeker] en [verzoekster]. De verzoekers hebben op 26 oktober 2017 een verzoekschrift ingediend, dat op 15 november 2017 is behandeld. Tijdens de zitting is mevrouw A. Wesselius als bewindvoerder verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker sinds 2009/2010 geen werk meer heeft en dat zijn financiële situatie sindsdien is verslechterd. Ondanks deze situatie heeft verzoeker zijn uitgaven niet aangepast en heeft hij zijn auto behouden, wat heeft geleid tot extra schulden, waaronder onbetaalde motorrijtuigenbelasting en verkeersboetes. Verzoekster heeft geen werk en er is geen bewijs dat zij zich heeft ingespannen om een betalende baan te vinden.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekers te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank concludeert dat verzoekers niet hebben aangetoond dat zij zich voldoende hebben ingespannen om hun financiële situatie te verbeteren en dat zij niet te goeder trouw zijn geweest in hun schuldenproblematiek. Daarom wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers: C/09/541933 / FT RK 17/1897 en C/09/541935 / FT RK 17/1898
uitspraakdatum: 29 november 2017
[verzoeker],
en
[verzoekster],
Beiden wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekers,
hebben op 26 oktober 2017 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is op 15 november 2017 behandeld. De verzoekers zijn gehoord. Mede verscheen mevrouw A. Wesselius bewindvoerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekers ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoekers dienen te voldoen.
Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoekers een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekers wat betreft hun inspanningen de schulden te voldoen of acties hunnerzijds om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke.
Bovendien vereist artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet dat voldoende aannemelijk dient te zijn dat de verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting verklaard, is het volgende gebleken.
Ter terechtzitting is gebleken dat verzoeker sinds 2009/2010 geen werk meer heeft. Sindsdien is de financiële situatie van verzoeker gaandeweg verslechterd. Dit is voor verzoeker kennelijk geen aanleiding geweest om zijn uitgaven aan te passen en voor verzoekster om te proberen de inkomenspositie te verbeteren. Immers, verzoeker heeft in ieder geval tot 2016 geen afscheid van zijn auto genomen, terwijl het bezit van een auto doorgaans zwaar op een gezinsbudget drukt. De verklaring van verzoeker dat hij de auto nodig had voor zijn werk is niet geloofwaardig, omdat niet gebleken is dat hij werk had. Het bezit van de auto heeft daarentegen tot diverse nieuwe schulden geleid, namelijk onbetaald gelaten motorrijtuigenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015 (€ 2.173,- in totaal) en volgens een overzicht d.d. 26 oktober 2017 van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) vier boetes en een strafbeschikking (€ 1.727,42 in totaal). Verzoekster heeft geen betaald werk en evenmin is gebleken dat zij zich heeft ingespannen om een betalende baan te verkrijgen. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoekers zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven en dat evenmin voldoende aannemelijk is gemaakt dat verzoekers ten aanzien van het onbetaald laten van hun schulden te goeder trouw zijn geweest. Ook is niet aannemelijk dat verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden bij het CJIB, nu deze schulden naar hun aard niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient dus te worden afgewezen.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
en
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
beiden wonende te [adres],
[postcode en woonplaats].
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2017 in tegenwoordigheid van A. van Groningen Schinkel, griffier.