ECLI:NL:RBDHA:2017:14063
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek op basis van medische omstandigheden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Surinaamse verzoekster, die een aanvraag om uitstel van vertrek had ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag afgewezen, waarna verzoekster bezwaar maakte en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag van verzoekster was afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij verweerder zich baseerde op een BMA-advies dat concludeerde dat verzoekster kon reizen en geen medische noodsituatie zou ontstaan bij uitzetting. Verzoekster voerde aan dat haar medische situatie ernstig was en dat uitzetting zou leiden tot schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden, en dat de eerdere besluiten van verweerder standhielden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en verzoekster werd vrijgesteld van het griffierecht op basis van betalingsonmacht.