ECLI:NL:RBDHA:2017:14050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
NL17.1383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling op basis van ongeloofwaardig asielrelaas en vestigingsalternatief in Kabul

Op 20 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Afghaanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, omdat de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor vluchtelingenstatus voldeed. De vreemdeling had verklaard dat hij problemen had met een invloedrijke man in Afghanistan, die hem had ontvoerd en bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico liep op ernstige schade. De rechtbank wees Kabul aan als vestigingsalternatief, omdat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij daar niet zou kunnen overleven of dat hij daar niet veilig zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet voldeed aan de criteria van de Vreemdelingenwet 2000 en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om aan te tonen dat er geen veilig vestigingsalternatief is en dat de problemen zich niet in de privésfeer hebben afgespeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.1383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. N. Brands),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 28 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Masshoor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998 en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 23 oktober 2015 een asielverzoek ingediend.
2. Eiser heeft, zakelijk weergegeven, aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn gezin vanaf juli 2015 problemen kreeg met een oudere man, [persoon A] (hierna: [persoon A]). De man is rijk, welgesteld en een invloedrijk persoon. Hij wilde met de zus van eiser trouwen, die destijds zestien jaar oud was. De vader van eiser heeft meerdere keren geweigerd toestemming te geven voor het huwelijk. Toen eiser een keer aan de deur zei dat [persoon A] weg moest gaan werd hij mishandeld. Ook is eiser meerdere keren met de dood bedreigd. Eiser is op enig moment ook ontvoerd. Zijn vader heeft toen, in ruil voor vrijlating van eiser, ingestemd met het huwelijk. Eiser is tijdens de ontvoering mishandeld en seksueel misbruikt en hier zijn filmopnamen van gemaakt. Om te voorkomen dat eisers zus daadwerkelijk in handen zou komen van [persoon A], is het hele gezin gevlucht.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eiser stelt [eiser] te zijn, tot de Tadzjieken te behoren, sjiitisch moslim te zijn, afkomstig te zijn uit Herat en de Afghaanse nationaliteit te hebben;
- eiser heeft verklaard dat hij is ontvoerd en met de dood is bedreigd vanwege problemen rondom het huwelijksaanzoek door [persoon A];
- eiser wordt gezocht door [persoon A]. Hij vreest bij terugkeer naar Herat, Afghanistan voor problemen van de zijde van [persoon A].
Verweerder acht de bovenstaande relevante elementen geloofwaardig. Eiser is volgens verweerder echter niet aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag, omdat de problemen zich hebben afgespeeld in de privésfeer en er geen sprake is van vervolging door de Afghaanse autoriteiten. Verweerder wijst Kabul aan als vestigingsalternatief stelt zich op het standpunt dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan dan geen reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten de Mens (EVRM).
4. Eiser voert, kort samengevat, aan dat Kabul niet als vestigingsalternatief kan worden aangewezen. Eiser heeft daar nooit gewoond en heeft daar ook geen netwerk, nu eiser zijn familie is kwijtgeraakt. Ook zijn de Afghaanse autoriteiten niet in staat om eiser bescherming te bieden voor zijn problemen. Eiser zal, bij een verzoek om bescherming door de Afghaanse autoriteiten, daarbij kenbaar moeten maken op welke wijze hij seksueel misbruikt is en vreest dat hij daardoor onterecht voor homoseksueel kan worden aangezien, met alle gevolgen van dien. Eiser vreest voorts dat de beelden van de seksuele mishandeling openbaar zullen worden gemaakt. Daarnaast is het niet onaannemelijk dat deze man eiser zal kunnen vinden in Kabul, om wraak te nemen. Ook voert eiser uitvoerig aan dat ten aanzien van Afghanistan gesproken zou moeten worden van een ‘15c-situatie’, gelet op het aantal burgerslachtoffers binnen het binnenlands gewapend conflict.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder Kabul niet ten onrechte als vestigingsalternatief heeft aangewezen, en overweegt daartoe het volgende.
Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het aan verweerder is aan de hand van de over het land van herkomst beschikbare informatie te bepalen of een vlucht- of vestigingsalternatief aanwezig is. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dit vlucht- of vestigingsalternatief in zijn geval niet aanwezig is en dat van hem niet verlangd kan worden dat hij zich elders in het land vestigt. Zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:2188).
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat [persoon A] banden heeft met de Taliban of de Afghaanse autoriteiten en dat hij eiser ook in Kabul zal kunnen vinden. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de beelden van de seksuele mishandeling openbaar zijn gemaakt en valt ook niet in te zien wat het belang van [persoon A] is om de beelden van de seksuele mishandeling, twee jaar nadat eiser is gevlucht, alsnog openbaar te maken en alsnog wraak te nemen. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat, als de beelden openbaar zouden worden gemaakt, hij dan beschuldigd zal worden van homoseksualiteit. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat uit de beelden immers zal blijken dat het gaat om een mishandeling.
Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat hij, mocht zijn vrees toch werkelijkheid worden, daarvoor geen hulp kan inroepen van de Afghaanse autoriteiten.
Het enkele feit dat eiser geen (sociaal) netwerk stelt te hebben in Kabul, is onvoldoende om te concluderen dat deze stad niet als vestigingsalternatief kan gelden. Niet is gebleken dat eiser een kwetsbaar persoon is die zich niet zou kunnen redden in een dergelijke stad. Bovendien is niet gebleken dat Tadzjieken in Kabul worden gezien als minderheid, nu Tadzjieken in Kabul ruim vertegenwoordigd zijn. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731).
5.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in Afghanistan in het algemeen, en in Kabul in het bijzonder, geen sprake is van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) en 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3513). Voorts verwijst de rechtbank naar de recente beslissingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens (het EHRM) van 16 mei 2017, M.M. tegen Nederland (15993/09) en van 11 juli 2017, E.K. tegen Nederland (72586/11). Uit de door eiser aangehaalde stukken blijkt niet dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan in het algemeen, en in Kabul in het bijzonder, sinds deze uitspraken dusdanig is verslechterd dat een burger die daar naartoe terugkeert door zijn enkele aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De rechtbank acht daartoe van belang dat veel van de in het rapport van Amnesty International van oktober 2017 opgenomen cijfers met betrekking tot aan het conflict gerelateerde slachtoffers zien op de periode tot en met het jaar 2016. Ervan uit mag worden gegaan dat het EHRM die informatie reeds bij zijn oordeel over de situatie in Afghanistan heeft betrokken. Voor zover in de stukken van Amnesty International bronnen zijn genoemd die gedateerd zijn na de hiervoor bedoelde uitspraken van het EHRM, is de rechtbank van oordeel dat daaruit niet blijkt dat er sinds die datum sprake is van een zodanige verslechtering van de veiligheidssituatie in Afghanistan dat er thans wel sprake is van situatie als hiervoor bedoeld. Uit het aangehaalde
Midyear Report 2017van UNAMA volgt weliswaar dat de situatie in Afghanistan onverminderd zorgwekkend is, maar niet dat sprake is van een dermate hoge mate van willekeurig geweld in Afghanistan dat aangenomen dient te worden dat burgers die daar naartoe terugkeren alleen door hun aanwezigheid aldaar een reëel risico lopen op ernstige schade. Ook het feit dat Duitsland tijdelijk de uitzettingen van Afghanen heeft opgeschort, maakt het bovenstaande oordeel niet anders.
6. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel