In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal wie de contractspartij is bij een overeenkomst die via internet tot stand is gekomen. De eisende partij, Van Dijk Educatie B.V., heeft een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die anoniem is gebleven in de documentatie. Van Dijk vordert betaling van een bedrag van € 595,31, inclusief wettelijke rente en proceskosten, op basis van een factuur die aan de gedaagde is verzonden. De gedaagde heeft echter betwist dat zij partij is bij de overeenkomst, en stelt dat haar stiefvader de leermiddelen bij Van Dijk heeft besteld.
De kantonrechter heeft de stukken van de procedure bestudeerd, waaronder de dagvaarding en de conclusie van antwoord. Van Dijk heeft aangevoerd dat de gedaagde de leermiddelen heeft besteld en dat de gegevens van de gedaagde zijn ingevuld bij de online bestelling. De gedaagde heeft echter betwist dat zij de bestelling heeft geplaatst en stelt dat zij nooit brieven van Van Dijk heeft ontvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de gestelde overeenkomst bij Van Dijk ligt.
Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeert de kantonrechter dat Van Dijk niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de gedaagde partij is bij de overeenkomst. De vordering van Van Dijk wordt afgewezen, en Van Dijk wordt veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 20 november 2017 door kantonrechter mr. A. Emmens.