ECLI:NL:RBDHA:2017:13891
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als productiemedewerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen, maar deze werd per 8 februari 2017 beëindigd door de verweerder. De eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 oktober 2017, waarbij de eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 7 november 2016 ziek had gemeld met psychische klachten en dat hij een ZW-uitkering had ontvangen. De verweerder stelde dat de eiser niet langer ongeschikt was om zijn werk te verrichten. De eiser voerde aan dat hij niet in staat was om te werken en dat de omstandigheden van zijn laatste werk in een familiebedrijf niet representatief waren voor zijn geschiktheid. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 19 van de ZW, in overweging genomen en geconcludeerd dat de eiser in staat was zijn eigen werk te verrichten, ondanks de bijzondere omstandigheden van zijn laatste werk.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusie van de verzekeringsarts dat de eiser per 8 februari 2017 in staat was zijn eigen werk te verrichten, juist was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.