ECLI:NL:RBDHA:2017:13891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als productiemedewerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen, maar deze werd per 8 februari 2017 beëindigd door de verweerder. De eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 oktober 2017, waarbij de eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 7 november 2016 ziek had gemeld met psychische klachten en dat hij een ZW-uitkering had ontvangen. De verweerder stelde dat de eiser niet langer ongeschikt was om zijn werk te verrichten. De eiser voerde aan dat hij niet in staat was om te werken en dat de omstandigheden van zijn laatste werk in een familiebedrijf niet representatief waren voor zijn geschiktheid. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 19 van de ZW, in overweging genomen en geconcludeerd dat de eiser in staat was zijn eigen werk te verrichten, ondanks de bijzondere omstandigheden van zijn laatste werk.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusie van de verzekeringsarts dat de eiser per 8 februari 2017 in staat was zijn eigen werk te verrichten, juist was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/4312

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),

verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Riet).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 8 februari 2017 beëindigd.
Bij besluit van 1 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn later ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 26 oktober 2017 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Ö. Batur, als waarnemer van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser, werkzaam als productiemedewerker bij [bedrijf] voor 40 uren per week, heeft zich laatstelijk op 7 november 2016 ziek gemeld met psychische klachten. Aan eiser is na deze ziekmelding een ZW-uitkering toegekend.
2. Verweerder heeft de ZW-uitkering per 8 februari 2017 beëindigd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser niet langer ongeschikt is om het werk van productiemedewerker te verrichten.
3. Eiser voert aan dat hij niet in staat is om dit werk te verrichten. Daarnaast acht eiser de laatstelijk uitgevoerde arbeid niet maatgevend omdat dit werk in een familiebedrijf betrof met verlichtende omstandigheden. Voorts is het besluit volgens eiser genomen zonder informatie van de behandelaars. Daarom vindt eiser dat hij nog steeds recht heeft op een ZW-uitkering. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser een brief van de huisarts van 30 mei 2017 ingediend.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
5.2
Met het eigen werk wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding feitelijk verrichte werk. Als iemand na zijn ziekmelding geen werkgever meer heeft, dan wordt gekeken wordt naar de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor dit werk. Dit is bepaald in artikel 19, vijfde lid, van de ZW.
5.3
Voor zover eiser heeft betoogd dat zijn laatstelijk verrichte werk als productiemedewerker niet als maatstaf gehanteerd had mogen worden omdat eiser in een familiebedrijf werkzaam was en er minder strenge eisen aan het functioneren van eiser werden gesteld, overweegt de rechtbank als volgt. De verzekeringsarts is ervan uitgegaan dat eiser ongeveer anderhalf jaar via het uitzendbureau heeft gewerkt als productiemedewerker. Dit uitzendbureau was van zijn broer en toen het uitzendbureau is gestopt is eiser ook gestopt met werken. Uit het rapport van 1 juni 2017 blijkt de verzekeringsarts b&b eveneens van deze laatst verrichte werkzaamheden is uitgegaan. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b toegevoegd dat eiser mogelijk onder beschutte omstandigheden werkte, maar dat hij dit ook geruime tijd met loondoorbetaling heeft gedaan en dat dit is geaccepteerd door de inlener. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bevestigd (uitspraak van 9 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4282), is het vijfde lid van artikel 19 van de ZW geschreven met het doel om voor een zogenoemde vangnetter, een verzekerde zonder werkgever, het begrip “zijn arbeid” te verruimen door in het geval sprake is van bijzondere aspecten van het werk die aan werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Gelet op dit doel, dienen volgens de CRvB alleen bijzondere verzwarende aspecten van het laatst verrichte werk buiten beschouwing gelaten te worden. Bijzondere verlichtende aspecten dienen niet buiten beschouwing te worden gelaten. De verzekeringsarts b&b is daarom in zijn rapport terecht uitgegaan van de arbeid van eiser inclusief de bijzondere verlichtende aspecten.
5.4
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de onderhavige procedure terecht de voltijds werkende productiemedewerker als arbeidsmaatstaf heeft gehanteerd, met alle verlichtende omstandigheden die daarbij horen.
6. De vraag waar de rechtbank een oordeel over geeft, is of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid voor het eigen werk als productiemedewerker per de datum in geding, juist is.
7. In het kader van zijn ziekmelding is eiser onderzocht door een sociaal medisch verpleegkundige (SMV). Van dit onderzoek zijn rapportages opgemaakt op 3 januari 2017 en op 6 januari 2017. De SMV heeft eiser per 24 januari 2017 hersteld verklaard voor zijn werk. Op grond van eisers melding dat het nog niet goed met hem gaat is hij uitgenodigd voor het spreekuur op 1 februari 2017 bij de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft van dit onderzoek een rapport opgemaakt. In het rapport staat onder meer vermeld dat de psychische problematiek al jaren stabiel is. Eiser gebruikt psychomedicatie en gaat om de twee á drie maanden langs bij de psychiater. De verzekeringsarts stelt voorts dat eiser met zijn klachten ongeveer anderhalf jaar heeft gewerkt totdat de werkgever was gestopt. Gelet op de stabiele psychische situatie sinds een aantal jaren en het feit dat er geen specifieke klachten aanwezig zijn acht de verzekeringsarts eiser in staat per de datum in geding zijn eigen werk te verrichten.
8. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b een rapport uitgebracht. Dit is gebaseerd op dossieronderzoek, de hoorzitting op 20 april 2017, het lichamelijk onderzoek en de opgevraagde medische informatie van i-Psy van 17 mei 2017 en van de huisarts van 30 mei 2017. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport opgenomen dat uit de informatie van de psychiater geen aanwijzing blijkt voor een depressie en dat de psychotische klachten in remissie waren. Voorts blijkt uit de informatie van de huisarts niet dat er sprake is van verminderde voetbelasting. De verzekeringsarts b&b komt ook tot de conclusie dat eiser in staat is zijn eigen werk per de datum in geding te verrichten.
9. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij aandacht heeft besteed aan alle klachten van eiser. Hij heeft geen klachten over het hoofd gezien. Anders dan eiser stelt is er wel informatie van de huisarts en de psychiater meegenomen in zijn beoordeling.
10. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is. De stelling van eiser dat er sprake is van verergering van de klachten wordt niet onderbouwd door medische stukken. Gelet op de informatie van i-psy is er juist sprake van een stabiel beeld. Eiser heeft in beroep geen andere medische stukken ingediend op grond waarvan tot een ander oordeel gekomen zou moeten worden. De brief van de huisarts van 30 mei 2017 was immers al gezien en meegewogen door de verzekeringsarts b&b.
11. Uit wat hiervoor is geschreven onder de punten 8 en 9, volgt dat de rechtbank van oordeel is dat eiser per 8 februari 2017 in staat moet worden geacht zijn eigen werk te verrichten. Verweerder heeft daarom terecht besloten de ZW-uitkering van eiser te beëindigen. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
12. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.