ECLI:NL:RBDHA:2017:13608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning militair invaliditeitspensioen en beoordeling van dienstverbanden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 november 2017 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de minister van Defensie. Eiser, die van 16 oktober 2006 tot 1 november 2010 bij de Koninklijke Landmacht werkte en in 2007 naar Afghanistan werd uitgezonden, had een militair invaliditeitspensioen aangevraagd vanwege een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij tijdens zijn uitzending zou hebben opgelopen. Het primaire besluit van 24 november 2014 kende hem een pensioen toe op basis van een invaliditeitspercentage van 23% voor de periode van 11 maart 2012 tot 13 maart 2013, en 16% vanaf 13 maart 2013. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, dat gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar voor het overige ongegrond. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld, waarbij de medische rapportages van verschillende deskundigen zijn betrokken. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een oorzakelijk verband tussen de PTSS en de militaire dienst, en dat de minister terecht een verergerend dienstverband had aangenomen voor de PTSS, maar geen dienstverband voor andere aandoeningen zoals ADHD en alcoholafhankelijkheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had waarom de psychiatrische expertise van de psychiater niet werd gevolgd. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. V. Dolderman),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Engels Linssen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser in de periode van 11 maart 2012 tot 13 maart 2013 een militair invaliditeitspensioen (mip) toegekend en berekend naar een mate van invaliditeit van 23% en vanaf 13 maart 2013 van 16%.
Bij besluit van 30 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard in zoverre dat dienstverband wordt aanvaard ten aanzien van de cannabisafhankelijkheid. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden
.

Overwegingen

1.1.
Eiser is vanaf 16 oktober 2006 tot 1 november 2010 werkzaam geweest bij de Koninklijke Landmacht. Eiser is van november 2007 tot en met augustus 2008 als militair uitgezonden geweest naar Afghanistan. Op 1 november 2010 is eiser oneervol ontslagen.
1.2.
Op 11 december 2012 heeft eiser verweerder verzocht om een militair invaliditeitspensioen vanwege een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij zou hebben opgelopen tijdens zijn uitzending naar Afghanistan.
1.3.
Naar aanleiding van dit verzoek is op 13 maart 2013 een Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO) ingesteld en is eiser onderzocht door verzekeringsarts E.E.P.J. van Hulten. Hiervan is op 26 september 2014 een rapport uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat eiser lijdt aan een PTSS. Hiervoor is een verergerend dienstverband aannemelijk geacht. Ook is bij eiser sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD, misbruik van alcohol en alcoholafhankelijkheid. Hiervoor is geen dienstverband aanvaard. De mate van invaliditeit is vastgesteld op 15,83%. Er is geen sprake van een eindtoestand.
1.4.
Psychiater P.J.H. [C] heeft eiser op 28 augustus 2013 onderzocht. Hiervan is op 12 augustus 2014 een rapport uitgebracht.
1.5.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser over de periode van 11 maart 2012 tot 13 maart 2013 een mip toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 23% en vanaf 13 maart 2013 naar 16%. Voorts is geoordeeld dat medisch gezien nog geen sprake is van een stabiele eindtoestand.
1.6.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.7.
Bij brief van 1 september 2016 heeft Lkol-arts M.S. [B], bedrijfsarts, een reactie gegeven op het bezwaar van eiser. [B] concludeert het volgende:
“ADHD of ook wel aandachtstekortstoornis met hyperreactiviteit is een stoornis die
per definitie begint in de kinderleeftijd. Er is geen enkele relatie bekend tussen
ADHD en de dienst. Er zijn voldoende aanwijzingen dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis al voor indiensttreding aanwezig was. Eiser vertelde tijdens de keuring dat zijn ouders hun handen vol aan hem hadden. Hij zat in een jeugdbende en kwam
onder andere in contact met politie toen hij dronken in een gestolen auto zat. Voor de uitzending stal hij ook een scherfvest. Bij de aanstellingskeuring vertelde hij dat hij een HALT-straf had gehad in verband met vuurvandalisme. En in het medisch informatiesysteem werd ook melding gemaakt van een vechtpartij. Het is daarom voldoende aannemelijk dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis preexistent was. Voor wat betreft het misbruik van alcohol en de alcoholafhankelijkheid blijkt uit de bijlagen (A en I) dat er voor de uitzending al sprake van fors alcoholgebruik. Bij de aanstellingskeuring geeft hij al aan tot 10 eenheden alcohol te drinken. Een dienstverband is derhalve niet aannemelijk.”
“Psychiater [C] beargumenteerd niet waarom hij afziet van de diagnose ADHD
die eerder wel gesteld werd. Zoals ook aangegeven in het MGO zijn er aanwijzingen dat eiser al in zijn jeugd ADHD had. Hoewel hij een VWO- advies kreeg, behaalde hij zijn VMBO-tl diploma. Bij psychologisch onderzoek uitgevoerd door de MGGZ werd ook vermeld dat de score op een intelligentieonderzoek gedrukt werd door concentratieproblemen. Er waren derhalve voor de Commissie aanwijzingen voor ADHD.”
“Per abuis is het dienstverband omtrent de cannabisafhankelijkheid niet beschouwd. Er is geen informatie beschikbaar over het cannabisgebruik voor indiensttreding. Ik acht het voldoende aannemelijk dat eiser cannabis gebruikt om zijn klachten te dempen. Een dienstverband wordt aannemelijk geacht. Bij scoren in het PTSS-protocol levert dit geen verhoging van het geadviseerde MIP-percentage op.”
1.8.
Bij e-mail van 28 september 2016 heeft eiser aangegeven dat hij persisteert bij hetgeen in bezwaar is aangevoerd. Daaraan heeft eiser toegevoegd dat het commentaar van de bedrijfsarts weinig overtuigend overkomt. Het behoort niet tot de competentie van de bedrijfsarts om contrair te gaan aan een deskundige rapportage. Conform het protocol is voor de bedrijfsarts geen enkele rol weggelegd in de MIP keuring. Aan de stelling van de bedrijfsarts dat de cannabisafhankelijkheid niet van invloed is op het invaliditeitspercentage kan geen waarde worden toegekend aangezien dit nadrukkelijk tot de competentie van de verzekeringsarts behoort.
1.9.
Verzekeringsarts, Kolonel-arts mr. J.H.G. [A] heeft hierop op 8 november 2016 zijn commentaar gegeven:
“In tegenstelling tot hetgeen eiser schrijft, is het wel degelijk de bevoegdheid en zelfs de taak van de verzekeringsarts om de kwaliteit van een externe expertise te beoordelen en indien hier aanleiding toe bestaat, af te wijken van de door de expert gestelde diagnose of andere bevindingen. Criterium hierbij is bijvoorbeeld of de psychiater een degelijke anamnese heeft afgenomen, die geen hiaten vertoont ten opzichte van de anamnese van de verzekeringsarts. Van een lijdelijke rol is dan ook zeker geen sprake. De stelling dat de verzekeringsarts geen ruimte heeft om de diagnostiek van de door hem ingeschakelde deskundige te passeren, is dan ook volstrekt onjuist. Voor het overige verwijs ik naar de brief d.d. 1 september 2016 van mijn collega [B]. Ik zie in het aanvullende bezwaarschrift dan ook geen reden om het eerder door haar ingekomen standpunt te herzien.”
2. Bij het bestreden besluit van 30 november 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, in zoverre dat dienstverband wordt aanvaard ten aanzien van de cannabisafhankelijkheid, voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Ten aanzien van de PTSS is sprake van een verergerend dienstverband. Een dienstverband voor de ADHD, de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de alcoholafhankelijkheid is niet aannemelijk geacht. Hoewel in bezwaar alsnog een verband is aanvaard voor de cannabisafhankelijk en de uitvoering van de militaire dienst, leidt dit niet tot het aanpassen van het invaliditeitspercentage. Nu er voor de militaire dienst al sprake was van fors alcoholgebruik is een verband tussen de diagnosen misbruik van alcohol en alcoholafhankelijkheid en de uitoefening van de militaire dienst niet aannemelijk. Het vastgestelde invaliditeitspercentage is gehandhaafd, onder verwijzing naar de reacties van [B] en [A] van 1 september 2016 en 8 november 2016.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser hiertegen heeft aangevoerd zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.
4. Verweerder heeft bij brief van 30 maart 2017 gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Verweerder heeft bij brief van 25 april 2017 het commentaar van 21 april 2017 van verzekeringsarts [A] aan eiser doen toekomen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bij eiser vastgestelde PTTS verergerend dienstverband is aanvaard. Daarnaast is dienstverband aanvaard voor de cannabisafhankelijkheid. Een dienstverband voor de ADHD, de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de alcoholafhankelijkheid is niet aanvaard.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat het standpunt van eiser voornamelijk steunt op de psychiatrische expertise van [C].
6.3.
De rechtbank overweegt allereerst dat het onderzoeksrapport waarbij eiser is onderzocht door verzekeringsarts Van Hulten op een zorgvuldig medisch onderzoek berust, de getrokken conclusies deugdelijk zijn gemotiveerd en consistent zijn met de tijdens het onderzoek gebleken bevindingen. Verder heeft verweerder bij zijn standpunt terecht de verschillende commentaren van de bedrijfsarts [B] en de verzekeringsarts [A] betrokken.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en hangende de beroepsprocedure voldoende heeft gemotiveerd waarom de psychiatrische expertise van [C] niet wordt gevolgd. Hierbij is in aanmerking genomen dat al bij het MGO, onderzoeksrapport, pag. 11, is geconcludeerd dat voldoende aanwijzingen zijn dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis al voor indiensttreding aanwezig was. Daarnaast is gebleken dat er voor de uitzending al sprake was van fors alcoholgebruik. In de commentaren van [B] en [A] wordt dit bevestigd. Dat [C] tot een andere conclusie komt, maakt niet dat de verzekeringsarts geen ruimte heeft om de diagnostiek van de door hem ingeschakelde deskundige te passeren.
6.5.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn niet onderbouwde stelling dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder zich heeft laten adviseren door een bedrijfsarts die volgens eiser niet over de juiste deskundigheid zou beschikken. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen [A] in zijn commentaar van 21 april 2017 hieromtrent uitvoerig heeft opgemerkt.
7.1.
Ten aanzien van eisers in beroep ingenomen standpunt dat van een oorzakelijk in plaats van verergerend dienstverband had moeten worden uitgegaan, overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.
Blijkens het PTSS Protocol, onder 6.2.1, moet bij T1 PTSS worden uitgegaan van een verergerend dienstverband. Alleen gemotiveerd kan hiervan worden afgeweken. Bij PTSS en andere psychische aandoeningen zijn vaak predisponerende en/of luxerende factoren en/of herstelbelemmerende factoren aanwezig. De Gezondheidsraad stelt dat voor PTSS het multicausale verklaringsmodel geldt. Als dat zo is en tevens is vastgesteld dat de PTSS in overwegende mate door de dienst is veroorzaakt, dan spreekt men van een verergerend dienstverband.
7.3.
Voor de T2 PTSS geldt het omgekeerde: oorzakelijk dienstverband wordt aangenomen, tenzij goede argumenten aanwezig zijn om uit te gaan van een verergerend dienstverband. Blijkens het protocol, onder 2.3.3, moet bij trauma’s van het kaliber T2 worden gedacht aan zeer ernstige en/of multiple en/of langdurig schokkende gebeurtenissen, zoals langdurige eenzame opsluiting met doodsbedreiging, dagenlange beschietingen, martelingen, gijzeling met doodsbedreiging (als levend schild dienen), deelgenoot zijn van gevechtshandelingen waarbij aan beide zijden doden vallen of het getuige zijn van moordpartijen waarbij men machteloos is gemaakt.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiser onvoldoende aanwijzingen zijn voor een T2-PTSS. Hierbij is het commentaar van 21 april 2017 van verzekeringsarts [A] in aanmerking genomen, op grond waarvan verweerder terecht stelt dat alleen sprake is van een oorzakelijk dienstverband indien enkel en alleen de psychotraumata de PTSS hebben veroorzaakt. Gelet op het onderzoeksrapport is echter sprake van een voorgeschiedenis met agressie, een antisociale persoonlijkheid en ADHD.
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht verergerend dienstverband ten aanzien van de PTSS aangenomen en voor de overige aandoeningen, met uitzondering van de cannabisafhankelijkheid, geen dienstverband aanvaard.
8. Eiser heeft gesteld dat in diverse sub-rubrieken een hogere klasse gerechtvaardigd is en dat de mate van invaliditeit dan ook op en hoger percentage dient te worden vastgesteld.
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: Raad) van 15 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:42) volgt dat in de regel de gemaakte keuzes voor de respectievelijke klassen voldoende verklaard kunnen worden door de onderliggende medische rapportage, waarbij geldt dat in geval van gerichte bestrijding van bepaalde keuzes in bezwaar, een nadere toelichting op die keuzes op zijn plaats kan zijn. In (hoger) beroep zal de bestuursrechter beoordelen of de toegekende scores, alle medische gegevens in aanmerking genomen, deugdelijk, consistent en inzichtelijk zijn onderbouwd.
De rechtbank stelt voorop dat in de beoordelingslijst, die zich als bijlage 1 bij het PTSS Protocol bevindt, in de kolom “Opmerkingen vooraf” is vermeld dat deze lijst alleen dient te worden gebruikt door een ter zake deskundig arts. Het invullen van de scoringslijst is telkens het resultaat van een daaraan voorafgaande, in een rapportage vastgelegde verzekeringsgeneeskundige beoordeling, waarin de bevindingen en overwegingen duidelijk zijn verwoord. Uit de uitspraak van de Raad van 15 januari 2015 volgt dat het bepalen van de mate van invaliditeit aan de hand van de beoordelingslijst medische deskundigheid vergt.
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts in de rapportage Verzekeringsgeneeskundig onderzoek de gekozen klassen heeft toegelicht en ook overigens de medische toestand van eiser voldoende uitgebreid heeft beschreven. De rechtbank is van oordeel dat de rapportage MGO de gemaakte keuzes kan dragen. Eiser heeft geen medische gegevens ingebracht die reden geven de door de verzekeringsarts gemaakte inschatting van zijn mate van invaliditeit in twijfel te trekken.
9. Ten aanzien van eisers beroep op het arrest Korosec van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 overweegt de rechtbank dat uit dit arrest niet zonder meer volgt dat de rechtbank is gehouden een deskundige te benoemen in alle zaken waarin is geadviseerd door medisch adviseurs die, zoals de verzekeringsartsen van verweerder, in dienst zijn van het bestuursorgaan. Voorts stelt de rechtbank vast dat anders dan de betrokkene in het arrest Korosec, eiser over alle relevante stukken beschikte om het standpunt van de verzekeringsarts in bezwaar en beroep te betwisten. De verzekeringsarts heeft in bezwaar en beroep de door eiser ingebrachte informatie meegewogen. De enkele omstandigheid dat eiser het niet eens is met de conclusies van de verzekeringsarts in bezwaar en beroep, is onvoldoende voor de rechtbank om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen wordt afgewezen.
10. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.