ECLI:NL:RBDHA:2017:13525
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning voor Somalische moeder en kind op basis van onvoldoende medewerking aan vertrek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een Somalische moeder en haar kind tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. P. Kramer-Ograjensek, hebben een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op grond van de Regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat eisers onvoldoende hebben meegewerkt aan hun vertrek uit Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder sinds 27 oktober 2010 in Nederland verblijft en dat haar eerdere asielaanvragen zijn afgewezen. De rechtbank heeft het standpunt van de staatssecretaris gevolgd dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde vergunning, omdat zij niet hebben meegewerkt aan hun vertrek. De rechtbank heeft overwogen dat de eisers niet kunnen worden vrijgesteld van de vertrekplicht, ook niet op basis van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die hun verblijf in Nederland rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.