ECLI:NL:RBDHA:2017:13416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
C/09/516093 / HA ZA 16-923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overheidsaansprakelijkheid en schadevergoeding in verband met inbeslagname van kostbaarheden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.D. Oomes, een vordering ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.C. Nieuwland, in verband met de inbeslagname van kostbaarheden. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 17 mei 2017 een bindende eindbeslissing genomen over de omvang van de schade, maar in dit vonnis komt de rechtbank terug op die beslissing. De zaak betreft vijf horloges, twee armbanden en een handtas die door de Staat aan de vereffenaar zijn afgegeven. Eiseres stelt dat de Cartierhorloges haar eigendom zijn, terwijl de Staat betwist dat dit het geval is en stelt dat de horloges toebehoorden aan de voormalige echtgenoot van eiseres.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en komt tot de conclusie dat de Cartierhorloges als herenhorloges moeten worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de eigendom niet alleen afhangt van de omschrijving van de horloges, maar ook van de vindplaats en andere bewijsstukken. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de slotsom dat de schade van eiseres moet worden bijgesteld. De rechtbank kent eiseres een schadevergoeding toe van € 28.298,50, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 23 juni 2013. Daarnaast worden de buitengerechtelijke kosten toegewezen en worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

De uitspraak is gedaan door mr. L. Alwin en is openbaar uitgesproken op 15 november 2017. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de buitengerechtelijke kosten, en heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/516093 / HA ZA 16-923
Vonnis van 15 november 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C.A.D. Oomes te Son,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 mei 2017 (hierna: het tussenvonnis);
  • het productieoverzicht en de akte van [eiseres] van 14 juni 2017, met de producties 17-23;
  • de antwoordakte na tussenvonnis van de Staat van 9 augustus 2017, met de producties 1-4;
  • de antwoordakte van [eiseres] van 20 september 2017.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid gesteld de marktwaarde van de in deze zaak aan de orde zijnde kostbaarheden (vijf horloges, twee armbanden en een handtas) ten tijde van de afgifte van deze zaken door de Staat aan de vereffenaar te stellen en met bewijsstukken te onderbouwen. Naar aanleiding hiervan heeft [eiseres] haar akte van 14 juni 2017 ingediend.
Terugkomen op bindende eindbeslissing?
2.2.
In reactie op de akte van [eiseres] van 14 juni 2017 heeft de Staat zich onder meer op het standpunt gesteld dat hem eerst thans is gebleken dat de vier Cartierhorloges geen dames- maar herenhorloges zijn en dat onwaarschijnlijk is dat deze horloges eigendom van [eiseres] zijn geweest. Veel meer voor de hand ligt volgens de Staat dat deze horloges eigendom waren van haar voormalige echtgenoot, die immers ook een groot aantal exclusieve horloges bezat. De Staat betwist dat de horloges zijn aangetroffen in de kleedkamer van [eiseres] . Volgens de Staat blijkt uit het proces-verbaal van inbeslagname dat de horloges zijn aangetroffen in een kledingkast, wat evenzeer geldt voor horloges waarvan reeds vaststaat dat deze aan de echtgenoot van [eiseres] toebehoorden. Nu ervan moet worden uitgegaan dat de Cartierhorloges herenhorloges waren, noopt dit tot de conclusie dat niet [eiseres] maar haar echtgenoot eigenaar van de horloges was. Gelet op het voorgaande verzoekt de Staat de rechtbank om terug te komen van haar vaststelling onder 2.4 van het tussenvonnis dat vijf dameshorloges in beslag zijn genomen (i) en de beslissing onder 4.5 van het tussenvonnis dat de door [eiseres] geleden schade in ieder geval de verkoopopbrengst van de kostbaarheden van € 48.905 bedraagt (ii).
2.3.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de vaststelling dat de Cartierhorloges tot de eigendommen van [eiseres] behoorden moet handhaven, waartoe zij het volgende aanvoert. Een vrouw kan tegenwoordig net zo goed een horloge dragen dat in de merkt als herenhorloge wordt omschreven. Dat is ook de reden dat de door [eiseres] ingeschakelde deskundige de Cartierhorloges als herenhorloge/unisex heeft aangemerkt. Bovendien is voor de vaststelling van de eigendom niet uitsluitend omschrijving van de horloges van belang, maar ook de vindplaats (de kleedkamer van [eiseres] ), de inscriptie in de horloges en de omstandigheid dat [eiseres] de draagster daarvan was.
2.4.
Volgens vaste jurisprudentie brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (vgl. HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008: BC2800 en HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521, bevestigd in het arrest van 8 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1224).
2.5.
In het door de Staat bij zijn antwoordakte van 9 augustus 2017 overgelegde taxatierapport van de Amsterdam Watch Company (hierna: het AWC-rapport) zijn de Cartierhorloges als herenhorloges aangemerkt, terwijl in de door [eiseres] overgelegde documenten het model Pasha met diamanten is aangeduid als “Mens Watch” (productie 20) en de modellen Santos 100 XL en Santos 100 als “Herenhorloge/Unisex” (producties 22 en 23). Met betrekking tot het model Pasha met bruin lederen band (productie 21) is geen aanduiding van het geslacht van de drager vermeld.
2.6.
Bij deze stand van zaken moeten de Cartierhorloges als herenhorloges worden aangemerkt. Dat [eiseres] deze horloges heeft gedragen en dat deze horloges inscripties bevatten zijn nieuwe stellingen van [eiseres] die de rechtbank passeert, nu deze niet zijn onderbouwd en de Staat op deze nieuwe stellingen nog niet heeft kunnen reageren. Tenslotte neemt de rechtbank nog in aanmerking dat, zoals de Staat terecht heeft aangevoerd, het proces-verbaal van de inbeslagneming (productie 8 van de Staat) niet vermeldt dat de horloges in beslag zijn genomen in de kleedkamer van [eiseres] , maar in een kledingkast. Dit een en ander leidt de rechtbank thans tot de conclusie dat de Cartierhorloges niet tot de eigendommen van [eiseres] behoorden.
2.7.
De rechtbank zal dus terugkomen op de vaststelling onder 2.4 van het tussenvonnis dat vijf dameshorloges zijn aangetroffen in de kleedkamer van [eiseres] in die zin dat thans wordt vastgesteld dat één dameshorloge (Audemars Piguet model Royal Oak Off Shore nr. g75728) is aangetroffen in een kledingkast. Daarnaast komt de rechtbank terug op de onder 4.5 van het tussenvonnis gegeven eindbeslissing dat de schade van [eiseres] in ieder geval de verkoopopbrengst van € 48.905 bedraagt. Aangezien de verkoopwaarde van de vier herenhorloges € 32.475 heeft bedragen, dient dit bedrag te worden bijgesteld tot € 16.430
(€ 48.905 - € 32.475).
Meer schade dan € 16.430?
2.8.
Volgens [eiseres] bedraagt beloopt de marktwaarde van de kostbaarheden ten tijde van de afgifte aan de vereffenaar € 39.972, namelijk € 25.987 voor het Audemarshorloge,
€ 12.450 voor de twee armbanden en € 1.535 voor de handtas.
2.9.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde marktwaarde van het Audemarshorloge een kopie overgelegd van informatie afkomstig van de internetsite www.chrono24.nl, waarop het horloge wordt aangeboden voor € 25.987, inclusief doos en papieren (productie 19). In het AWC-rapport is het horloge, eveneens inclusief doos en papieren, getaxeerd op € 13.000 tot € 15.000. Aangezien de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, schat de rechtbank de schade op het gemiddelde van de bedragen
€ 25.987 en € 15.000, dat is € 20.493,50.
2.10.
Met betrekking tot de armbanden heeft [eiseres] kopieën overgelegd van informatie afkomstig van de internetsite www.cartier.de, waarop het witgouden model wordt aangeboden voor € 6.450 (productie 17) en het geelgouden model voor € 6.000 (productie 18). Het AWC-rapport vermeldt een gezamenlijke waarde van € 2.000 tot € 2.500 voor de armbanden. Aangezien de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, schat de rechtbank de schade op het gemiddelde van de bedragen € 12.450 en € 2.500, dat is € 7.475.
2.11.
[eiseres] heeft met betrekking tot de marktwaarde van de handtas slechts herhaald dat de tas nieuw was en dat het prijskaartje van € 1.535 nog eraan zat. Dat is geen nadere onderbouwing van de marktwaarde. Dit brengt mee dat de rechtbank de door [eiseres] geleden schade begroot op de verkoopopbrengst van € 330.
2.12.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat de vordering van [eiseres] wordt toegewezen tot een bedrag van (€ 20.493,50 + € 7.475 + € 330 =) € 28.298,50.
2.13.
Er is geen grond voor de door [eiseres] gevorderde vergoeding van heffingsrente, zodat de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) zal worden toegewezen. Aangezien de officier van justitie op 23 juni 2013 opdracht heeft gegeven tot afgifte van de kostbaarheden aan de vereffenaar (punt 2.10 conclusie van antwoord), zal als ingangsdatum van de wettelijke rente 23 juni 2013 worden bepaald.
2.14.
Tegen de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten (in het tussenvonnis is abusievelijk een bedrag van € 2.072,30 vermeld; het juiste bedrag is
€ 2.072,20) en de daarover gevorderde wettelijke rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze vordering zal als onweersproken worden toegewezen.
2.15.
Aangezien partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt de Staat tot betaling aan [eiseres] van € 28.298,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2013 tot de dag van algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt de Staat tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 2.072,20 met betrekking tot buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2016 tot de dag van algehele voldoening;
3.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 1554