ECLI:NL:RBDHA:2017:13390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De zaak betreft de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de eiser, die op 20 december 2016 door het CBR is uitgevoerd, met ingang van 27 december 2016. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar het CBR heeft dit bezwaar op 6 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 25 oktober 2017 heeft eiser, die in persoon verscheen, aangevoerd dat zijn termijnoverschrijding te wijten was aan zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal, waardoor hij hulp moest inschakelen om het bezwaarschrift in te dienen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser tijdig maatregelen had kunnen treffen en dat zijn persoonlijke omstandigheden niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding leiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser had kunnen pro forma bezwaar instellen en later de gronden indienen, wat zijn risico was.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van het CBR om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,verweerster (gemachtigde: mr. D. Schokker)

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2016 heeft verweerster het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 27 december 2016.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 6 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Eiser is hierbij in persoon verschenen. Verweerster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Voorts zijn verschenen de echtgenote van eiser en [echtgenote van eiser] .

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 20 december 2016 heeft verweerster het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 27 december 2016. Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift, gedateerd 8 februari 2017, is verzonden op 9 februari 2017 en door verweerster ontvangen op 13 februari 2017.
1.2
In het bezwaarschrift van 8 februari 2017 heeft eiser toegelicht waarom het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ingediend.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het door eiser ingediende bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend en eiser hiervoor geen verschoonbare omstandigheden heeft aangevoerd.
2.1
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.2
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3 Eiser heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding is te wijten aan het feit dat zijn kennis van de Nederlandse taal niet goed is, en hij daarom hulp moest inschakelen om de zaak te behandelen. Daartoe moest hij eerst een machtiging verstrekken aan [persoon A] . Daardoor heeft het indienen van het bezwaarschrift langer geduurd dan de wettelijk toegestane termijn.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
Niet in geschil is dat buiten de in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb voorgeschreven termijn een bezwaarschrift is ingediend tegen het primaire besluit.
Ter beoordeling ligt daarom uitsluitend de vraag voor of die termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
Met betrekking tot zijn gebrekkige kennis van het Nederlands geldt dat eiser tijdig maatregelen had kunnen treffen, temeer nu hij wist, dan wel redelijkerwijs had kunnen weten, dat hij van verweerster na het verrichte onderzoek naar zijn alcoholgebruik een besluit zou ontvangen. Ook blijkt uit de stukken dat eiser in het kader van de opleggingskosten voor het onderzoek iemand anders heeft gevraagd een brief op te stellen om een betalingsregeling te treffen.
Eiser had overigens, omwille van de tijd, ook pro forma bezwaar kunnen instellen en op een later moment – al dan niet met behulp van een gemachtigde en/of vertaler - bezwaargronden kunnen indienen.
Het komt derhalve voor risico en rekening van eiser dat het bezwaar te laat is ingediend.
Verweerster heeft het bezwaarschrift van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.