ECLI:NL:RBDHA:2017:13036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
C-09-539500-KG ZA 17-1229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verbod tenuitvoerlegging van een strafvonnis in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. [eiser] vorderde een verbod op de tenuitvoerlegging van een strafvonnis van de politierechter van 5 februari 2013, waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken wegens mishandeling. De achtergrond van de zaak omvat een reeks juridische procedures die [eiser] heeft doorlopen, waaronder een niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep en cassatie. Na een gratieverzoek dat werd afgewezen, werd [eiser] op 3 juli 2017 aangehouden, maar vanwege een procedurefout weer vrijgelaten. Hij werd opnieuw opgeroepen om zich te melden voor de tenuitvoerlegging van de straf, maar voerde aan dat de Staat onrechtmatig handelde door het vonnis ten uitvoer te leggen, onder andere omdat hij meende dat de veroordeling op een valse aangifte berustte en dat zijn persoonlijke omstandigheden een executie in de weg stonden.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen. De rechter oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig handelde en dat er geen grond was voor een uitzondering op de executieplicht. De rechter benadrukte dat een veroordeling van de strafrechter, waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat, zo spoedig mogelijk moet worden uitgevoerd, tenzij er sprake is van schending van fundamentele mensenrechten of andere wettelijke gronden. De voorzieningenrechter concludeerde dat [eiser] niet had aangetoond dat er sprake was van een dergelijke situatie en dat zijn persoonlijke omstandigheden niet voldoende waren om de tenuitvoerlegging van de straf te beletten. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/ 539500 / KG ZA 17-1229
Vonnis in kort geding van 10 november 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T.I. ten Kroode te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de brief van de Staat van 25 oktober 2017, met producties;
- de op 27 oktober 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2013 is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek van (twee dagen) voorarrest, wegens mishandeling van zijn echtgenote en twee andere mishandelingen.
2.2.
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 januari 2014 is [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen dat vonnis wegens overschrijding van de beroepstermijn.
2.3.
Op 26 augustus 2014 heeft de Hoge Raad [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep tegen het arrest van 10 januari 2014, omdat geen cassatiemiddelen zijn aangevoerd.
2.4.
Nadat [eiser] op 1 april 2015 was opgeroepen om zich op 30 april 2015 te melden voor het ondergaan van de resterende 40 dagen gevangenisstraf, heeft hij op 10 april 2015 een gratieverzoek ingediend, waarna op 28 april 2015 de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is opgeschort in afwachting van de beslissing op dat verzoek.
2.5.
Op 25 juni 2015 is het gratieverzoek van [eiser] afgewezen.
2.6.
Op 3 juli 2017 is [eiser] aangehouden in verband met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Omdat bij de oproeping daarvoor een vormfout was gemaakt, is [eiser] op 14 juli 2017 weer in vrijheid gesteld.
2.7.
Vervolgens is [eiser] 17 juli 2017 alsnog op de juiste wijze opgeroepen om zich op 18 augustus 2017 te melden bij de penitentiaire inrichting [plaats] voor de executie van het vonnis van 5 februari 2013. Nadat [eiser] daartegen bezwaar had gemaakt, is hem op 7 augustus 2017 uitstel verleend tot 17 november 2017 om zich te melden bij de penitentiaire inrichting. Daartoe is hij diezelfde dag nog opgeroepen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert de Staat te verbieden het vonnis van 5 februari 2013 ten uitvoer te leggen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.
De Staat handelt onrechtmatig door over te gaan tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter van 5 februari 2013. Voor zover [eiser] daarbij is veroordeeld wegens mishandeling van zijn (ex-)echtgenote, berust deze op een valse aangifte. Voorts is [eiser] bij dat vonnis ten onrechte veroordeeld ter zake van de twee andere mishandelingen, aangezien die zaken al (onvoorwaardelijk) waren geseponeerd nadat hij met goed gevolg een agressietraining had gevolgd. Gelet op een en ander deugt ook de afwijzing van het gratieverzoek niet. Voorts mocht [eiser] er - na het lange stilzitten van het Openbaar Ministerie ('OM') - gerechtvaardigd op vertrouwen dat het vonnis niet meer zou worden ten uitvoer gelegd. Bovendien staan zijn persoonlijke omstandigheden - in het bijzonder de zorg voor een zeven maanden oude baby, het risico op verlies van huisvesting en contact met zijn zoontje uit een vorige relatie - er aan in de weg dat het vonnis wordt geëxecuteerd. Te meer nu hij zijn leven weer in goede banen heeft weten te leiden. Daarnaast behoeft [eiser] nog maar 23 dagen uit te zitten van de hem opgelegde straf en niet 29, zoals het OM beweert.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] grondt zijn vordering op onrechtmatig handelen van de Staat. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat in het wettelijk stelsel ligt besloten dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen
mag, maar ook
moetworden ten uitvoer gelegd en wel zo spoedig mogelijk. Hierop kan slechts een uitzondering worden aanvaard indien een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarmee de strafrechter bij zijn beslissing geen rekening heeft kunnen houden, tot de slotsom dwingt dat de beslissing tot stand is gekomen in strijd met fundamentele mensenrechten, dan wel ingeval door de wijze van executie een zodanige schending van fundamentele mensenrechten dreigt te ontstaan, dat onverkorte tenuitvoerlegging niet meer kan worden beschouwd als krachtens het wettelijke stelsel toegelaten. Daarnaast is een uitzondering op de executieplicht mogelijk voor zover de wet daartoe een grondslag biedt (bijvoorbeeld in geval van gratie).
4.3.
Gesteld noch gebleken is dat hier sprake is van een (of meer) van voormelde uitzonderingsituaties.
4.4.
Het voorgaande betekent dat een onterechte veroordeling van [eiser] bij het onherroepelijke vonnis van 5 februari 2013 - wat daar verder ook van moge zijn - het OM niet kan ontslaan van zijn executieplicht. Overigens heeft [eiser] zijn stelling dat de veroordeling van zijn ex-vrouw is gebaseerd op een valse aangifte niet onderbouwd met stukken waaruit de juistheid van die stelling kan worden afgeleid, terwijl de Staat gemotiveerd heeft aangevoerd dat de zaken met betrekking tot de twee andere mishandelingen, waarvoor [eiser] op 5 februari 2013 ook is veroordeeld, niet onvoorwaardelijk zijn geseponeerd aangezien [eiser] de voorwaarde waaronder die zaken voorwaardelijke waren geseponeerd - te weten het volgen van een agressietraining - niet met goed gevolg heeft afgerond.
4.5.
[eiser] kan voorts niet worden gevolgd in zijn stelling dat het OM bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat het vonnis van 5 februari 2013 niet zou worden ten uitvoer gelegd. Het enkel stilzitten gedurende een bepaalde periode is daarvoor in ieder geval onvoldoende, behoudens voor zover daardoor de executieverjaringstermijn wordt overschreden, wat hier niet het geval is. Voor het overige zijn geen feiten en/of omstandigheden, waarop dat vertrouwen zou kunnen worden gebaseerd, gesteld of gebleken.
4.6.
Verder is een ernstige impact op de persoonlijke omstandigheden van een veroordeelde inherent aan het ondergaan van een vrijheidsstraf. Te meer indien hij zijn leven weer in goede banen heeft weten te leiden. Dat gegeven is echter in zijn algemeenheid onvoldoende voor het honoreren van een gratieverzoek.
4.7.
Tot slot kan in het beperkte bestek van dit kort geding niet worden aangenomen dat [eiser] van de hem opgelegde gevangenisstraf van zes weken nog (slechts) 23 dagen behoeft te ondergaan. De Staat heeft dat gemotiveerd bestreden en heeft gespecificeerd aangevoerd dat er nog 28 dagen open staan. Van de juistheid van dit laatste moet worden uitgegaan.
4.8.
Op grond van het bovenstaande zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
4.9.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2017.
jvl