ECLI:NL:RBDHA:2017:13019
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Gegrond beroep tegen onvoorwaardelijk strafontslag wegens onvoldoende feitelijke grondslag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 november 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een onvoorwaardelijk strafontslag van eiser, die werkzaam was als penitentiair inrichtingswerker bij de Penitentiaire Inrichting. Eiser was ontslagen wegens zeer ernstig plichtsverzuim, naar aanleiding van een onderzoek door het Bureau Integriteit naar zijn vermeende betrokkenheid bij de invoer van contrabande, waaronder mobiele telefoons, in de inrichting. Het primaire besluit tot ontslag werd genomen op 21 juli 2016, en het bezwaar hiertegen werd op 20 december 2016 ongegrond verklaard door de minister van Veiligheid en Justitie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zich in zijn besluitvorming voornamelijk heeft gebaseerd op verklaringen van gedetineerden en een whatsapp-communicatie. De Adviescommissie bezwaarschriften had echter geadviseerd om het bezwaar van eiser gegrond te verklaren, omdat de bewijslast onvoldoende was. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van de gedetineerden niet als deugdelijk vastgestelde gegevens kunnen worden beschouwd, en dat er geen overtuigend bewijs is dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. De rechtbank oordeelt dat het besluit van de minister een onvoldoende feitelijke grondslag heeft en vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal op € 1.980,- worden vastgesteld. De rechtbank benadrukt dat de betrokkenheid van eiser bij de invoer van contrabande niet is komen vast te staan, en dat de disciplinaire maatregel niet gerechtvaardigd was.