Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 december 2015 met producties 1-19;
- de conclusie van antwoord van 5 oktober 2016 met producties 1-9;
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 16 november 2016 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de akte overlegging aanvullende producties zijdens H&M van 28 december 2016 met producties 10-14 (kostenopgave);
- de akte overlegging aanvullende producties zijdens Adidas van 29 december 2016 met productie 20 (kostenopgave);
- de nadere kostenopgave aan de zijde van Adidas van 11 januari 2017;
- akte overlegging aanvullende producties aan de zijde van H&M van 12 januari 2017 met producties 15-16 (kostenopgave);
- het proces-verbaal van de op 13 januari 2017 gehouden comparitie van partijen en de daarbij door de advocaten van partijen overgelegde pleitnotities;
- de brief van 13 februari 2017 van H&M waarin zij de rechtbank bericht dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
ex tuncals
ex nuncdient te worden beoordeeld. [8] Het wettelijk kader in deze procedure wordt daarmee mede gevormd door de tot 1 september 2006 toepasselijke bepalingen van artikel 13A lid 1 aanhef en sub b en sub c van de BMW [9] . De toepasselijke regels op het onderhavige geschil onder de BMW en de BVIE verschillen weliswaar tekstueel, maar komen inhoudelijk, mede vanwege de richtlijn conforme uitleg daarvan in het licht van artikel 5 van de Merkenrichtlijn [10] , op hetzelfde neer. In het voetspoor van partijen zal de rechtbank daarom verder uitgaan van het thans geldende artikel 2.20 lid 1 aanhef onder b en c BVIE.
Onderscheidend vermogen
Adidas 1(links) en
Adidas 2(rechts) getoond. [13]
Adidas 1oproept, antwoordt 26% van de respondenten met “Adidas”. Bij variant
Adidas 2is dat 42%. Nadat is gevraagd of het getoonde kledingstuk van een bestaand merk is, antwoordt 48% van de respondenten bij variant
Adidas 1met “Adidas”; bij variant
Adidas 2geeft 76% van de respondenten dit antwoord. Deze percentages zijn weliswaar lager dan in de marktonderzoeken van Adidas zelf, maar nog steeds significant te noemen.
inherenteonderscheidend vermogen van het drie-strepenmerk, dit merk geen grote beschermingsomvang zou kunnen hebben. Zoals Adidas immers terecht heeft aangevoerd, heeft het HvJEU bepaald dat merken met een groot onderscheidend vermogen, of dat eigen is aan het merk dan wel als gevolg van grote bekendheid zou zijn verkregen, een grotere beschermingsomvang hebben [14] . Die grote beschermingsomvang geldt dus ook voor het drie-strepenmerk waarvan de rechtbank hiervoor heeft vast gesteld dat het als gevolg van bekendheid een groot onderscheidend vermogen heeft verworven.
Verwarringsgevaar
Marktonderzoek
‘jack/jasje’en
‘sport/sportief (jack, jas, vest)’. Daaruit volgt, zoals Adidas terecht heeft gesteld, dat deze vraag voor respondenten niet duidelijk was, in die zin dat zij niet begrepen dat er gevraagd werd naar associatie met een merk. Op de vraag of deze variant 3 van een bepaald merk is, welke vraag volgens Adidas sturend is omdat de formulering suggereert dat sprake is van een fantasiemerk, antwoordt 10% van de respondenten
‘Adidas’. Nader geholpen met de vraag aan welk merk deze variant 3 doet denken – waarbij de respondent kan kiezen uit 9 kledingmerken waaronder Adidas –, noemt 24% van de respondenten Adidas.
Conclusie