ECLI:NL:RBDHA:2017:12927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
6160998 RP VERZ 17-50418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onaanvaardbaar beroep op aanzegvergoeding bij duidelijke beëindiging tijdelijke arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, Stichting Omniazorg. De werknemer had verzocht om veroordeling van Omniazorg tot betaling van een aanzegvergoeding van € 1.474,35 bruto, omdat zij niet schriftelijk was geïnformeerd over het niet voortzetten van haar tijdelijke arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de bepaalde tijd van één jaar en eindigde op [xx] 2017. De werknemer stelde dat Omniazorg haar niet tijdig had geïnformeerd, terwijl de werkgever betwistte dat er geen mondelinge mededeling was gedaan over het niet verlengen van de overeenkomst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer wel degelijk mondeling was geïnformeerd over het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst, en dat er bij haar geen onzekerheid bestond over de afloop van het dienstverband. De rechter oordeelde dat de aanzegplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:668 BW, bedoeld is om werknemers zekerheid te bieden, maar dat in dit geval de werknemer al op de hoogte was van de situatie. De kantonrechter concludeerde dat het beroep van de werknemer op de aanzegvergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, en wees het verzoek af. Tevens werd de werknemer veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter op nihil werden vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
ae
Zaaknr.: 6160998 RP VERZ 17-50418
Uitspraakdatum: 22 september 2017

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.C. Noordenbos,
tegen

de stichting Stichting Omniazorg,

gevestigd te Zoetermeer,
verwerende partij,
namens wie haar bestuurder [M.] is verschenen.
Partijen worden in het hiernavolgende aangeduid als “ [verzoekster] ” en “Omniazorg”.

Procedure

1. De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 17 juli 2017;
  • de aantekeningen van de griffier van de op 8 september 2017 gehouden mondelinge behandeling.

Feiten

2. [verzoekster] is op [xx] 2016 in dienst getreden bij Omniazorg in de functie van [functie] . Het dienstverband is aangegaan voor de bepaalde tijd van één jaar.
3. Het dienstverband tussen partijen is met ingang van [xx] 2017 geëindigd.

Geschil

4. [verzoekster] heeft verzoekt Omniazorg te veroordelen tot betaling van de aanzegvergoeding als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW ter hoogte van € 1.474,35 bruto, met de wettelijke rente daarover vanaf [xx] 2017 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van Omniazorg in de proceskosten.
5. Aan haar verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat Omniazorg niet heeft voldaan aan haar verplichting [verzoekster] schriftelijk te informeren over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
6. Omniazorg voert verweer strekkende tot afwijzing van het verzoek. Omniazorg erkent het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet schriftelijk te hebben aangezegd. Zij beroept zich er evenwel op [verzoekster] wel mondeling duidelijkheid te hebben verschaft over het feit dat de arbeidsovereenkomst van partijen niet zou worden verlengd.

Beoordeling

7. Het verzoek is binnen drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan ontvangen en daarmee tijdig ingediend.
8. Op grond van het bepaalde in artikel 7:668 lid 3 BW is een werkgever de aanzegvergoeding verschuldigd indien hij de werknemer niet uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt schriftelijk informeert over het al dan niet voortzetten van die arbeidsovereenkomst. In dit geval is de arbeidsovereenkomst tussen partijen, door het verstrijken van de bepaalde tijd waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, van rechtswege geëindigd op [xx] 2017.
9. Vast staat dat Omniazorg niet schriftelijk aan [verzoekster] heeft medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst na [xx] 2017 niet verlengd zou worden. Als gesteld en niet weersproken is evenwel ook vast komen te staan dat Omniazorg begin [xx] 2017 wel mondeling aan [verzoekster] heeft medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden en die mededeling in een persoonlijk gesprek met [verzoekster] op [xx] 2017 heeft herhaald. Nadat [verzoekster] zich kort na die mededeling had ziekgemeld is tussen partijen een discussie ontstaan over de vraag of [verzoekster] arbeidsongeschikt was. [verzoekster] heeft naar voren gebracht dat zij vervolgens met Omniazorg heeft afgesproken zich beter te melden en dat zij aansluitend daarop tot aan het einde van haar dienstverband op [xx] 2017 verlof op zou nemen. Dat is ook gebeurd.
10. Uit de parlementaire geschiedenis WWZ (33 818) volgt dat de wetgever met de in artikel 7:668 BW neergelegde wettelijke aanzegtermijn beoogd heeft werknemers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst (meer) zekerheid te bieden met betrekking tot de vraag of de tijdelijke arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen termijn al dan niet door de werkgever wordt voortgezet. Het wetsartikel is tevens bedoeld om een mondelinge toezegging van een werkgever dat de arbeidsovereenkomst wordt verlengd te formaliseren via in dit geval de schriftelijke aanzegplicht. Met deze aanzegplicht wil de wetgever voorkomen dat een werkgever wel al mondeling aan de werknemer toezegt de arbeidsovereenkomst te verlengen, maar deze toezegging vervolgens niet nakomt en de werknemer alsnog na het einde van het dienstverband op zoek moet gaan naar een nieuwe baan. In zoverre beoogt het wetsartikel de positie van de werknemer te versterken.
11. De laatstgenoemde situatie doet zich hier niet voor. In dit geval gaat het juist om een situatie waarbij ruimschoots voor het verlopen van de termijn waarvoor de arbeidsovereenkomst was aangegaan voor beide partijen duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst na [xx] 2017 niet langer zou voortduren. Uit de stellingen van partijen volgt dat bij [verzoekster] nimmer enige onzekerheid heeft bestaan over de vraag of haar tijdelijke arbeidsovereenkomst na [xx] 2017 zou voortduren.
12. Onder die omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verzoekster] zich jegens Omniazorg erop beroept dat de aanzegging niet schriftelijk is geschied. Het verzoek tot veroordeling van Omniazorg tot betaling van de aanzegvergoeding wordt daarom afgewezen.
13. [verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de Omniazorg tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, kantonrechter en op 22 september 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.