ECLI:NL:RBDHA:2017:12842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
NL17.5398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse eiser op grond van niet-ontvankelijkheid en gebrek aan nieuwe elementen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 augustus 2017, is de aanvraag van een Afghaanse eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De eiser had eerder, op 5 december 2015, een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. Na een eerdere afwijzing heeft de eiser op 5 april 2016 een opvolgende aanvraag gedaan, die eveneens niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen nieuwe elementen of feiten heeft aangedragen die zijn aanvraag zouden kunnen onderbouwen. De documenten die de eiser heeft ingediend, konden niet op authenticiteit worden vastgesteld, waardoor de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die de aanvraag konden rechtvaardigen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de situatie in Afghanistan, en specifiek in Herat, niet zodanig is verslechterd dat er sprake is van een 15c-situatie, zoals bedoeld in de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan zorgelijk is, maar niet zodanig dat een burger die terugkeert daar een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van de eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5398

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2017 in de zaak tussen

[naam 1], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 19 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.5399, plaatsgevonden op 10 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Wali. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 5 december 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 5 februari 2016 heeft verweerder deze aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het door eiser hiertegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, bij uitspraak van 7 maart 2016 (AWB 16/2275) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 maart 2016 (201601822/1/V2) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard. In rechte staat vast dat niet aannemelijk is dat eiser in de negatieve aandacht van de Taliban is komen te staan en dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden.
2. Eiser heeft op 5 april 2016 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan deze aanvraag een brief van de Volksraad van de gemeente Shindand (Herat) aan de autoriteiten van de gemeente Shindand van 14 maart 2016 ten grondslag gelegd. Bij besluit van 11 mei 2016 heeft verweerder deze opvolgende aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Het door eiser hiertegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, bij uitspraak van 6 juni 2016 (AWB 16/10054) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 juli 2016 (201604405/2/V2) heeft de Afdeling het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.
3. Op 17 juli 2017 heeft eiser de huidige, derde, asielaanvraag ingediend. Eiser stelt zijn asielrelaas te willen onderbouwen met de navolgende documenten:
- een brief van het militaire hoofd van de Islamitische Emiraat in het district Shindand aan [naam 2], de vader van eiser, van 2016;
- een verzoekschrift van [naam 2] gericht aan de provinciale raad van Herat;
- het doorsturen van het verzoek door de raad van Herat aan het district van Shindand;
- het verzoek van het district aan de plaatselijke raad van het dorp [dorpsnaam];
- de uitslag van het onderzoek van de plaatselijk raad gericht aan de volksraad;
- de bevestiging van het district richting de provinciale Raad;
- een bevestiging van de provinciale Raad dat er bedreigingen bestaan aangaande de veiligheid van eiser en zijn vader.
Daarnaast wijst eiser op de verslechterde veiligheidssituatie in zijn omgeving Herat in Afghanistan.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw en besloten dat het opgelegde inreisverbod niet wordt opgeheven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser aan zijn opvolgende aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. De authenticiteit van de overgelegde documenten kan niet worden vastgesteld, omdat het Bureau Documenten, blijkens de rapporten van onderzoek van 19 en 26 juni 2017, niet over referentiemateriaal beschikt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is geen sprake van een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid indien de authenticiteit van een document niet kan worden vastgesteld. Het voorgaande daargelaten, stelt verweerder zich nog (subsidiair) op het standpunt dat eiser geen concrete of verifieerbare verklaringen heeft afgelegd over de wijze waarop de documenten zijn afgegeven en opgesteld. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen situatie in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn) (een 15c-situatie) is in Afghanistan dan wel meer in het bijzonder in Herat. De Afdeling heeft recentelijk nog geoordeeld dat geen sprake is van een 15c-situatie in Afghanistan en de door eiser overgelegde stukken maken dit oordeel niet anders. Voorts verwijst verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 13 juli 2017 (NL17.3298).
5. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. De door eiser ingebrachte documenten zien alle op zijn eerder ongeloofwaardig geachte relaas. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB5763), ligt het op de weg van eiser om de authenticiteit van de aan de herhaalde asielaanvraag ten grondslag gelegde documenten aan te tonen. Verweerder kan eiser daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, zonder daarmee afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Blijkens onderzoeken van Bureau Documenten van 19 en 26 juni 2017 is van geen van de onderzochte stukken de authenticiteit vast te stellen wegens het ontbreken van referentiemateriaal. Reeds hierom is er geen sprake van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. Eiser heeft geen contra-expertise ingebracht om de authenticiteit van de door hem aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde documenten alsnog aan te tonen. Evenmin heeft eiser op andere wijze de authenticiteit van de documenten aangetoond. Zo komen de verklaringen van eiser over de documenten niet overeen met de inhoud daarvan. Eiser verklaart onder meer dat zijn vader eenmaal is bezocht en bedreigd door de Taliban, terwijl uit de inhoud van de brief valt op te maken dat zijn vader constant door de Taliban is bedreigd. Hiermee geconfronteerd heeft eiser verklaard dat ze het in de verklaring anders hebben geschreven.
7. Eiser voert verder aan dat in Afghanistan, dan wel in Herat in het bijzonder, sprake is van een 15c-situatie. Eiser verwijst daarbij naar de in de zienswijze ingebrachte brief van het Landelijk Bureau van Vluchtelingenwerk Nederland betreffende ‘Afghanistan – veiligheidssituatie Herat’ van 18 juli 2017 en stelt zich op het standpunt dat de situatie in Herat is verslechterd sinds de laatste aanvraag.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft op 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) geoordeeld dat, hoewel de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan zorgelijk is, zich geen wezenlijke veranderingen hebben voorgedaan in de daar aanwezige veiligheidsstructuur en dat voorts het aantal burgerslachtoffers dat het gewapend conflict tot gevolg heeft, mede gelet op het totale inwoneraantal van Afghanistan, relatief gezien, niet zo hoog is dat gesproken kan worden van een uitzonderlijke situatie. De mate van willekeurig geweld werd in Afghanistan niet dermate hoog geacht dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die daar naartoe terugkeert, alleen door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op de ernstige schade. De Afdeling heeft in de uitspraak van 30 december 2016 herhaald dat in Afghanistan geen sprake is van een 15c-situatie. De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser ingebrachte informatie naar voren komt dat de situatie in Afghanistan weliswaar zorgelijk is, maar niet dat de algehele situatie aldaar dusdanig ernstig is dan wel is verslechterd dat er thans gesproken dient te worden van een 15c-situatie. Uit deze informatie blijkt immers niet dat de mate van willekeurig geweld in Afghanistan dan wel in Herat, thans dermate hoog is dat een burger die daar naartoe terugkeert, alleen door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade. Desgevraagd heeft eiser ter zitting niet nader kunnen specificeren uit welke passages van de brief van Vluchtelingenwerk en de daarin opgenomen bijlagen volgt dat de situatie in Herat wezenlijk is verslechterd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in voornoemde uitspraken van de Afdeling.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel