Overwegingen
Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Op 6 november 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Hij heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser studeerde in de stad Baft. Hij huurde daar een kamer en had goed contact met de man van wie hij die kamer huurde, [naam 2]. Eiser was erg eenzaam en [naam 2] hielp hem door met hem te praten maar ook door hem financieel bij te staan. Eiser heeft de islam afgewezen en daarover ook met [naam 2] gepraat. Op een dag werd eiser door hem uitgenodigd voor een feest. Twee dagen na het feest heeft [naam 2] aan eiser uitgelegd dat het een bijeenkomst van een christelijke huiskerk was. Vervolgens is [naam 2] begonnen eiser te evangeliseren en is eiser nog een aantal keer mee geweest naar de huiskerk. Voordat eiser deel mocht nemen aan de huiskerkbijeenkomsten, moest hij zijn persoonlijke gegevens doorgeven. Op 7 oktober 2015 is er een inval geweest bij de huiskerk. [naam 2] heeft eiser opgehaald en ze zijn samen naar Kerman gegaan. Daar is eiser naar het huis van zijn vader gegaan om wat spullen te halen om vervolgens door te reizen naar zijn moeder in Teheran. Een aantal dagen later belde de vader van eiser en vertelde dat de politie bij hem langs is geweest omdat zij op zoek waren naar eiser. Eiser is daarom, op 17 oktober 2015, naar Turkije gegaan. Toen hij hoorde dat de politie ook bij zijn moeder was geweest, wist hij dat hij niet terug kon keren en is hij verder gereisd naar Nederland.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eiser verklaringen over zijn gestelde bekering tot het christendom en de daaruit voortvloeiende problemen acht verweerder niet geloofwaardig.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2801) volgt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering doorslaggevend gewicht kan toekennen aan de motieven voor en het proces van bekering. Dit geldt temeer indien een vreemdeling - zoals eiser in dit geval - afkomstig is uit een land waar een bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888). 6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn motieven voor en proces van bekering niet inzichtelijk heeft gemaakt. Eiser kan niet concreet verklaren wat de reden is voor zijn afkeer van de islam. Hij noemt slechts enkele algemeenheden die hem tegenstaan in de islam, maar kan geen concrete of persoonlijke voorbeelden of gebeurtenissen noemen. Nu eiser stelt dat zijn vader streng religieus is en hij afkomstig is uit een samenleving waar afvalligheid ernstige consequenties kan hebben, mag van hem verwacht worden dat hij kan verklaren hoe hij ertoe is gekomen afstand te nemen van de islam. Voorts heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt hoe zijn interesse voor het christendom is gewekt, waarom hij zich verder wilde verdiepen in het christendom en wat zijn afwegingen zijn geweest alvorens zich daadwerkelijk te bekeren. Hij maakt bovendien niet duidelijk wat voor hem de doorslag heeft gegeven en wat zijn nieuwe geloof hem heeft opgeleverd. Ook maakt hij niet inzichtelijk op welke wijze zijn leven is veranderd na de bekering. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat van een proces of persoonlijke overtuiging geen sprake is.
7. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over de manier waarop hij in aanraking is gekomen met het christendom en de gang van zaken rondom het huiskerkbezoek niet geloofwaardig zijn. Eiser stelt dat hij een zeer nauwe band had met [naam 2], maar kan vervolgens desgevraagd niets over deze persoon vertellen. Ook is het vreemd dat de leden van de huiskerk het risico hebben genomen eiser uit te nodigen, zonder dat eerst bij hem gepolst is hoe hij hier tegenover stond. Voorts is het zeer opmerkelijk dat de namen en adressen van de leden van de huiskerk zouden worden genoteerd en bewaard en dat eiser is gevlucht naar het huis van zijn vader in Kerman, terwijl hij dat adres zou hebben doorgegeven aan de huiskerk.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers gestelde bekering tot het christendom en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig zijn.
9. Eiser heeft in de zienswijze een aanvullende verklaring gegeven over de redenen van zijn afkeer van de islam. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom eiser deze verklaring niet naar voren heeft kunnen brengen tijdens het nader gehoor. Dat eiser een zeer introvert persoon is en niet uit zichzelf praat, en het gehoor is afgenomen door een leerling-ambtenaar die heeft nagelaten door te vragen, zoals eiser in beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Zoals volgt uit de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, is het aan eiser om zijn gestelde bekering tot het christendom aannemelijk te maken door middel van zijn verklaringen over zijn eigen ervaringen en is het niet aan verweerder om die motieven door middel van doorvragen aan het licht te brengen.
10. De in beroep overgelegde verklaring van de Gereformeerde Kerk Lunteren PKN van 5 juli 2017 kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt immers dat een dergelijke verklaring weliswaar kan dienen ter staving van de bekering, maar dat laat de verantwoordelijkheid van de vreemdeling onverlet om (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af te leggen over zijn bekering en het proces dat tot de bekering heeft geleid.
11. Ten aanzien van de in beroep overgelegde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 30 augustus 2017, stelt de rechtbank vast dat in die zaak sprake is van een op belangrijke punten ander feitencomplex en andere motivering van verweerder dan in de zaak van eiser. Van een vergelijkbare zaak is daarom geen sprake.
12. Tot slot heeft eiser ter zitting een beroep gedaan op het besluit van verweerder van 29 augustus 2017, nummer WBV 2017/7, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, waarbij afvalligen uit Iran zijn aangemerkt als risicogroep. Eiser stelt dat hij, ook al wordt niet geloofwaardig geacht dat hij in Iran een huiskerk heeft bezocht, vanwege zijn kerkgang in Nederland als afvallige moet worden beschouwd.
13. Verweerder heeft zich in reactie daarop ter zitting op het standpunt gesteld dat in het bestreden besluit reeds is beoordeeld dat eiser te weinig heeft verklaard over zijn afkeer van de islam en dat dit integraal is beoordeeld aan de hand van zijn verklaringen over de bekering. Het gehele relaas is ongeloofwaardig bevonden en dat betreft dus ook de afvalligheid. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Zoals hiervoor onder 6 en 9 reeds is overwogen, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als afvallige van de islam moet worden beschouwd.
13. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.