ECLI:NL:RBDHA:2017:1278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
C/09/15/137 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar met psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar, die was vrijgesteld van de sollicitatieplicht op voorwaarde dat hij zich liet behandelen voor zijn psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar zijn verplichtingen niet naar behoren was nagekomen, omdat hij zich niet had laten behandelen. Echter, de rechtbank concludeerde dat de schuldenaar geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet voldoen aan deze voorwaarde, aangezien hij pogingen had ondernomen om de behandeling te starten. De rechter-commissaris had eerder een verzoek ingediend tot voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van het geval niet leidden tot beëindiging van de regeling. De rechtbank benadrukte dat het aan de schuldenaar is om de bewindvoerder op de hoogte te houden van zijn voortgang in de behandeling. De rechtbank wees het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling af, waarbij de schuldenaar de kans kreeg om zijn behandeling voort te zetten en zijn informatieplicht na te komen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
Vonnis van 7 februari 2017
in de schuldsaneringsregeling van:
[Schuldenaar],geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [adres, postcode en woonplaats],
raadsman mr. M.P de Klerk
[Schuldenaar] zal hierna worden aangeduid als ‘schuldenaar’

1.Verloop van de procedure

1.1
Ten aanzien van schuldenaar is bij vonnis van 17 februari 2015 de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van, laatstelijk, mr. G.H.M. Smelt tot rechter-commissaris. A.M.J. de Leede (GKB), kantoorhoudende te
's-Gravenhage, is benoemd tot bewindvoerder.
1.2
Op 8 november 2016 heeft de rechter-commissaris een voordracht gedaan strekkende tot voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 350 van de Faillissementswet (Fw).
1.3
Vooruitlopend op de mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 350 lid 2 Fw heeft de raadsman van schuldenaar bij faxbericht van 18 januari 2017 aanvullende stukken overgelegd.
1.4
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 januari 2017. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- schuldenaar, bijgestaan door zijn raadsman mr De Klerk,
- de bewindvoerder.
1.5
De rechtbank heeft hierna vonnis bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Van personen ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen en dat zij de uitvoering van de regeling door doen of nalaten ook niet anderszins belemmeren dan wel frustreren. Niet nakoming van één of meer van deze verplichtingen kan leiden tot een voortijdige beëindiging van de regeling.
2.2
De rechter-commissaris heeft zijn verzoek gegrond op de volgende feiten en omstandigheden: “Schuldenaar is door de rechter-commissaris op 13 juni 2016 vrijgesteld van de sollicitatieplicht voor de periode 1 april 2016 tot 15 oktober 2016. Daarbij is als voorwaarde gesteld dat schuldenaar zich laat (blijven) behandelen voor zijn problematiek. De werking van de vrijstelling van de sollicitatieplicht is daarmee afhankelijk gesteld van voornoemde voorwaarde. Uit de brief van 14 oktober 2016 van de bewindvoerder blijkt evenwel dat schuldenaar zich niet onder behandeling heeft laten stellen gedurende de periode waarover hij is vrijgesteld. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde die is gesteld voor vrijstelling. Dat heeft tot gevolg dat de vrijstelling van 1 april 2016 tot 15 oktober 2016 is vervallen en er dus sprake is van een tekortkoming in de sollicitatieplicht van 1 april 2016 tot 15 oktober 2016.”
2.3
Ter beoordeling staat of dit verwijt gegrond is en zo ja, of dit dient te leiden tot de door de rechter-commissaris verzochte beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4
Niet in geschil is dat schuldenaar niet heeft gesolliciteerd in de periode van 1 april 2016 tot 15 oktober 2016 en dat - nu de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor deze periode is komen te vervallen - schuldenaar daarmee zijn sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen. In beginsel vormt dit een grond voor beëindiging van de regeling op grond van artikel 350, derde lid, onder c Faillissementswet. Als maatstaf heeft daarnaast echter te gelden of in het licht van de overige omstandigheden van het geval, de daar genoemde gedragingen een duidelijke aanwijzing vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoerring van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Mede gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling en de voorganger daarvan, ligt hierin besloten dat voor toepassing van de bedoelde opheffingsgronden vereist is dat de schuldenaar van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt (ECLI:NL:HR:2009:BI0455). De rechtbank is van oordeel dat schuldenaar in dit geval geen verwijt kan worden gemaakt, althans niet een zodanig verwijt dat dit tot een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zou moeten leiden. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden redengevend.
2.5
Uit de door mr. De Klerk overgelegde stukken maakt de rechtbank op dat schuldenaar in 2016 op 11 april, 2 en 23 mei en 2 juni een psychodiagnostisch onderzoek heeft ondergaan, afgenomen door R.J.B. Olij, Gz psycholoog. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een verslag gedateerd 22 juni 2016. In dit verslag is onder andere vermeld dat een gespecialiseerd centrum voor autisme (het SARR, te Den Haag) vermoedelijk de beste afdeling is voor behandeling van de complexe problematiek, die kennelijk bij schuldenaar aanwezig is. Ter zitting is vervolgens uit overgelegde e-mailberichten - gericht aan en afkomstig van schuldenaar - gebleken dat hij in juli en in augustus 2016 getracht heeft de verwijzing naar Sarr tot stand te brengen via zijn contactpersoon bij Indigo (een GGZ instelling). Uit hetgeen ter zitting door schuldenaar en zijn raadsman is aangevoerd is vervolgens aannemelijk geworden dat sprake was van wachtlijsten en dat de behandeling door Sarr daardoor eerst een aanvang kon nemen in januari 2017. Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat schuldenaar geen verwijt treft ten aanzien van het achterwege blijven van zijn behandeling.
2.6
Het had echter wel op de weg van schuldenaar gelegen om informatie aan de bewindvoerder te verschaffen omtrent zijn pogingen om de behandeling van zijn psychische klachten te starten nadat het psychodiagnostisch onderzoek was afgerond. Door dit niet te doen heeft hij zijn informatieplicht geschonden. Ter zitting is dit echter hersteld, zodat de rechtbank deze tekortkoming op zich zelf evenmin een reden acht om de regeling te beëindigen.
2.7
Het is niet aan de rechtbank om een beslissing te nemen over het al of niet vrijstellen van de sollicitatieplicht. Daartoe dient schuldenaar zich tot de rechter-commissaris te wenden. In dit stadium van de regeling gaat de rechtbank er echter van uit dat schuldenaar de behandeling bij Sarr zal vervolgen en hij daarvan de bewindvoerder steeds tijdig op de hoogte stelt. Indien de bewindvoerder genoodzaakt zal zijn schuldenaar wederom op toerekenbare tekortkomingen te wijzen, loopt schuldenaar het risico dat zijn schuldsaneringsregeling, al dan niet tussentijds, zonder de zogenoemde “schone lei” zal worden beëindigd.

3.De beslissing:

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [schuldenaar] voornoemd;
Gewezen door mr. W.J. Don, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2017 in aanwezigheid van A.M.C. van der Zwan, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.