ECLI:NL:RBDHA:2017:12737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
C/09/541910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing executie van een strafvonnis in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, die eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. Eiseres vorderde de schorsing van de executie van haar straf, omdat zij in een noodsituatie verkeerde door haar verslavingsproblematiek en het verlies van haar behandeltraject. Tijdens haar detentie had zij geen adequate verslavingszorg en vreesde zij voor een terugval. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2017, en op 2 november 2017 werd het vonnis gewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van eiseres werd afgewezen. De rechter stelde vast dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een schorsing van de executie rechtvaardigden. De Staat had voldoende gemotiveerd dat eiseres goed functioneerde in de penitentiaire inrichting en dat zij de benodigde zorg ontving. Eiseres werd veroordeeld in de kosten van het geding, die door de Staat waren begroot op € 1.434,--.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/541910 / KG ZA 17/1391
Vonnis in kort geding van 2 november 2017
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. W.N. Ramnun te Breda,
tegen:
de Staat der Nederlanden (het ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H. Hirsch Ballin te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiseres’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2017. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiseres is bij onherroepelijk vonnis van 29 augustus 2017 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. Die rechtbank heeft daarnaast de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken.
2.2.
Eiseres is aangehouden en gedetineerd geweest. Tijdens haar detentie heeft eiseres contact opgenomen met verslavingszorgaanbieder Novadic-Kentron. Via Novadic-Kentron heeft eiseres een gesprek gehad met NovaFarm-Grip, een aanbieder van dagbesteding voor mensen met onder meer een verslavingsachtergrond. Eiseres kon na afloop van haar detentie terecht op de NovaFarm-Grip zorgboerderij te [plaats] .
2.3.
Op 17 september 2017 is eiseres per abuis 23 dagen te vroeg in vrijheid gesteld. Zij is vervolgens naar de zorgboerderij gegaan.
2.4.
Op 23 oktober 2017 is eiseres aangehouden tijdens een doorzoeking van een woning in het kader van verdenkingen van overtredingen van de Opiumwet. Eiseres wordt in verband met die strafzaak niet verder vervolgd. Na haar aanhouding bleek dat zij nog 23 dagen gevangenisstraf diende uit te zitten. In verband daarmee is eisers op 24 oktober 2017 overgebracht naar Penitentiaire Inrichting [locatie] (hierna: de P.I.).

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te bevelen de executie met onmiddellijke ingang, en in ieder geval voor de duur van één jaar, op te schorten.
3.2.
Daartoe voert eiseres – samengevat – het volgende aan. De Staat handelt onrechtmatig door de resterende gevangenisstraf te executeren. Eiseres is bekend met een GHB-verslaving en heeft psychische problematiek. Eiseres is in een noodsituatie komen te verkeren doordat zij haar vrijwillige behandeltraject niet meer kan ondergaan en haar behandelplaats kan verliezen. De motivatie bij eiseres om het behandeltraject te doorlopen is cruciaal voor het succesvol afronden daarvan, evenals de continuïteit van het behandeltraject. De detentie doorkruist dit.
Eiseres heeft in detentie geen adequate verslavingszorg, psychisch behandeltraject en dagbesteding. Het risico op een terugval is dan ook zeer aanwezig, hetgeen vervolgens leidt tot een verhoogde kans op recidive. De Staat heeft de belangen van eiseres niet goed afgewogen. Executie dient geen redelijk doel meer.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In het wettelijk stelsel ligt besloten dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen
magmaar ook
moetworden ten uitvoer gelegd en wel zo spoedig mogelijk. Op deze regel kan slechts een uitzondering worden aanvaard indien een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarmee de strafrechter bij zijn beslissing geen rekening heeft kunnen houden, tot de slotsom dwingt dat de beslissing tot stand is gekomen in strijd met fundamentele mensenrechten, dan wel ingeval door de wijze van executie een zodanige schending van fundamentele mensenrechten dreigt te ontstaan, dat onverkorte tenuitvoerlegging niet meer kan worden beschouwd als krachtens het wettelijke stelsel toegelaten. Daarnaast is een uitzondering op de executieplicht mogelijk voor zover de wet daartoe een grondslag biedt (bijvoorbeeld in geval van gratie).
4.2.
Gesteld noch gebleken is dat een van deze uitzonderingen zich voordoet. Eiseres heeft gesteld dat een uitzondering moet worden gemaakt op de executieplicht omdat sprake is van een noodtoestand en omdat de Staat geen adequate belangenafweging heeft gemaakt. Deze stelling is ontleend aan jurisprudentie van de Hoge Raad die van toepassing is op executiegeschillen over
civielrechtelijkevonnissen. Zoals uit voornoemd criterium voor de executie van strafrechtelijke vonnissen volgt, vormen de door eiseres genoemde omstandigheden geen reden voor een uitzondering op de executieplicht.
4.3.
Voor zover eiseres zich beroept op de “Aanwijzing executie”, met daarin de wijze van tenuitvoerlegging van straffen, geldt het volgende. In de Aanwijzing executie staat met betrekking tot het opschorten of stoppen van de executie vermeld dat het OM gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval en bij wijze van hoge uitzondering kan besluiten om te stoppen met de executie. Als voorbeeld voor het stoppen of schorsen van de executie wordt genoemd de situatie waarin tenuitvoerlegging geen redelijk doel dient.
4.4.
De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat uit de formulering van deze uitzondering volgt dat zij slechts in een zeer beperkt aantal gevallen voor toepassing in aanmerking komt. Voorts oordeelt de voorzieningenrechter dat de situatie waarin eiseres verkeert niet onder de bedoelde bijzondere omstandigheden valt. Daarvoor is van belang dat de Staat voldoende gemotiveerd heeft weersproken dat sprake is van een noodsituatie. Uit de door de Staat overgelegde stukken volgt immers dat eiseres goed functioneert in de P.I. en dat de P.I. haar de benodigde psychische en medische zorg kan bieden. Voorts blijkt uit de stukken dat eiseres na afloop van haar detentie weer welkom is op de zorgboerderij. De Staat heeft betwist dat sprake is van een ongewenste doorbreking van de behandeling van eiseres met negatieve gevolgen. Tegenover die betwisting heeft eiseres die stelling niet onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van een rapportage van een hulpverlener/behandelaar.
4.5.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden afgewezen. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eiseres om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2017.
hvd