ECLI:NL:RBDHA:2017:12717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
C/09/536111 / FA RK 17-5395
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag door grootouders

Op 6 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin grootouders verzochten om de grootvader te belasten met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kleinkind. De grootouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.H. Remmelink, stelden dat het kind al meer dan vijf jaar bij hen woont, omdat de moeder niet in staat was om voor het kind te zorgen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.E. van der Pols, voerde verweer en stelde dat zij nooit had gedreigd om het kind weg te halen bij de grootouders. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van de grootouders niet ontvankelijk was, omdat het niet gezamenlijk was ingediend met de gezaghebbende ouder, de moeder. De rechtbank verwees naar artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek, dat vereist dat het verzoek gezamenlijk door de gezaghebbende ouder en een ander wordt ingediend. De rechtbank oordeelde verder dat de grootouders niet het recht hadden om gezamenlijk gezag te verzoeken, omdat de grootvader niet als juridisch ouder van het kind werd erkend. De rechtbank besloot om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten om de situatie van het kind te beoordelen en te bepalen of de moeder in staat is om voor het kind te zorgen. De behandeling van de zaak werd aangehouden tot 1 februari 2018, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming zijn rapport moest indienen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 17-5395
Zaaknummer: C/09/536111
Datum beschikking: 6 november 2017

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 11 juli 2017 ingekomen verzoek van:

[1. grootouder] en [2. grootouder] ,

de grootouders moederszijde,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.H. Remmelink te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[moeder]

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.E. van der Pols te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier d.d. 17 juli 2017, met bijlagen, van de zijde van de grootouders;
  • het F9-formulier d.d. 3 oktober 2017, met bijlagen, van de zijde van de grootouders;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek.
Op 9 oktober 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift strekt tot wijziging van het gezag, in die zin dat de grootvader moederszijde verzoekt te worden belast met het ouderlijk gezag. Daarnaast wordt verzocht:
  • een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: raad) te gelasten naar het gezag van de moeder;
  • te bepalen dat het gezag van de moeder zal worden beëindigd;
  • dat de voornoemde grootmoeder:
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de moeder zelfstandig verzocht te bepalen dat als zorgregeling tussen de moeder en na te melden minderjarige zal gelden ieder weekend van vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen.

Feiten

- Uit de moeder is geboren het thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
.
- [minderjarige] is erkend door [erkenner] , hierna de vader.
- [minderjarige] verblijft bij de grootvader moederszijde en diens partner (tezamen ‘de grootouders’).
- De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.

Beoordeling

De grootouders hebben gesteld dat [minderjarige] al ruim vijfeneenhalf jaar bij hen woont. Hij is bij zijn grootouders gaan wonen toen bleek dat zijn moeder niet voor hem kon zorgen. De moeder heeft een belast verleden en is zwak begaafd. De opvoeding en zorg voor [minderjarige] vielen haar daarom zwaar. De zorgregeling met de moeder is sinds eind februari 2017 stopgezet nadat de grootouders en de moeder het niet eens waren over de manier van opvoeden. De moeder heeft vervolgens gedreigd [minderjarige] op te halen bij de grootouders en mee te nemen. Nu enkel de moeder is belast met het ouderlijk gezag, kan zij ervoor kiezen haar gezag uit te oefenen en [minderjarige] weg te halen bij de grootouders. Dit baart de grootouders zorgen. Zij vrezen dat [minderjarige] niet veilig is bij zijn moeder. Uit het verleden blijkt immers dat de moeder niet in staat is de minderjarige te verzorgen. Ook zal het contact tussen de vader, de grootouders van zijn kant en [minderjarige] worden verbroken door de moeder, vrezen de grootouders.
Namens de moeder is verweer gevoerd. De moeder voelt zich gepasseerd door haar ouders; zij wordt niet geconsulteerd of geïnformeerd over [minderjarige] . Hierdoor kan de band tussen haar en [minderjarige] niet goed ontwikkelen. De moeder heeft aangevoerd nooit gedreigd te hebben [minderjarige] weg te halen bij zijn grootouders en dit ook niet van plan te zijn. Ter terechtzitting heeft de moeder aangegeven [minderjarige] graag te zien, maar niet sterk genoeg te zijn voor de volledige zorg. De moeder heeft daarom zelfstandig verzocht een zorgregeling vast te stellen. Het verzoek van de grootouders dat rust op artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dient volgens de moeder niet ontvankelijk te worden verklaard nu het verzoek niet gezamenlijk is gedaan met de gezaghebbende ouder.
Het verzoek tot gezamenlijk gezag
Op grond van artikel 1:253t eerste lid BW kan de rechtbank, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in het geval het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder het verzoek slechts wordt toegewezen indien de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad en de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag over het kind belast is geweest. Het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van de andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij het inwilligen de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het verzoek niet gezamenlijk door de grootvader én de moeder met gezag is ingediend, zodat niet is voldaan aan het in artikel 1:253t, lid 1, BW vermelde vereiste.
Anders dan de grootouders betogen, leent de in het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2005:AS7054) besloten rechtsregel dat in overeenstemming met artikel 6 lid 1 EVRM artikel 1:253c lid 1 BW aldus moet worden uitgelegd dat een vader die het kind heeft erkend, niet alleen om toekenning van eenhoofdig, maar ook van gezamenlijk gezag over het kind kan verzoeken, zich niet voor analoge toepassing in het onderhavige geval.
De grootvader verzorgt en voedt [minderjarige] weliswaar op in zijn gezin, zodat sprake is van ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM, maar een wezenlijk verschil met de situatie in het arrest van de Hoge Raad is dat de grootvader niet is aan te merken als (juridisch) ouder van [minderjarige] . In het onderhavige geval heeft [minderjarige] een moeder die met het gezag over hem is belast en niet in staat is de dagelijkse zorg over hem op zich te nemen. De opvang van [minderjarige] door grootouders is te duiden als een vrijwillige pleegzorgplaatsing. Artikel 8 EVRM gaat niet zo ver dat het enkele feit dat tussen pleegzorgouders en een kind family life bestaat, meebrengt dat de pleegzorgouder aan artikel 1:253t BW het recht op gezamenlijk gezag kan ontlenen. Een andere opvatting zou er immers toe leiden dat iedere pleegouder die langer dan één jaar de zorg- en opvoeding taken op zich heeft genomen, recht heeft om mede met het gezag te worden belast. Dit past niet in het wettelijk systeem, waarin in het geval van een langdurige pleegzorgplaatsing beëindiging van het gezag van de ouders in de rede kan liggen en een voogdijmaatregel is aangewezen.
Het vorenstaande betekent dat de grootouders niet ontvankelijk zijn in hun verzoek om met het gezag over [minderjarige] te worden belast.
De grootouders hebben nog aangevoerd dat zij – indien de verstandhouding met de moeder verslechterd – geen gezagsbeslissingen kunnen nemen. Voor het geval deze situatie zich zou voordoen, gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is, kunnen op grond van de wet beschermingsmaatregelen ten behoeve van [minderjarige] worden getroffen.
De grootouders hebben voorts de vrees dat de moeder [minderjarige] bij hen weghaalt, waarmee ze de afgelopen periode al meerdere keren zou hebben gedreigd. De rechtbank wijst de grootouders erop dat hun belang als pleegzorgouders is beschermd door het blokkaderecht van artikel 1:253s BW.
Verzoek tot het gelasten van een raadsonderzoek, beëindiging van het gezag van de moeder en voogdij
De vraag die in dit verband rijst is of een beschermingsmaatregel ten behoeve van [minderjarige] is aangewezen en voorts welke zorgregeling met de moeder het meest in het belang van [minderjarige] is.
Gezien deze situatie acht de rechtbank het in het belang van de minderjarige een raadsonderzoek te gelasten. Hierbij dient er antwoord gegeven te worden op de vragen:
  • in hoeverre de moeder in staat is om binnen een aanvaardbaar te achten termijn de verzorging en opvoeding over [minderjarige] te dragen en indien het antwoord op deze vraag ontkennend is, is beëindiging van het gezag van de moeder aangewezen en zo ja, wie dient/dienen dan als voogd over [minderjarige] benoemd te worden?
  • welke zorgregeling met de moeder is in het belang van [minderjarige] te achten?
  • is er aanleiding uw onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek?
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

BeslissingDe rechtbank:

*
verklaart de grootouders niet ontvankelijk in hun verzoek grootvader te belasten met het gezag over [minderjarige] ;
*
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen; de Raad kan daartoe contact opnemen met de grootouders en de moeder via hun advocaten;
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot
1 februari 2018 pro forma; uiterlijk op die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn rapport met advies te hebben uitgebracht aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;
bepaalt dat de behandeling ter zitting, na ontvangst van het rapport en advies, zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het
gezag, voogdij en de zorg- c.q. omgangsregelingaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, kinderrechter, bijgestaan door S.C. Bakker als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2017.