ECLI:NL:RBDHA:2017:12620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
AWB 17/4981 en AWB 17/4984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van homoseksuele Iraakse man en de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse man die asiel heeft aangevraagd in Nederland op basis van zijn homoseksualiteit. De man, geboren in 1981, had eerder een verblijfsvergunning asiel gekregen, maar deze was ingetrokken. Hij diende op 20 mei 2015 een nieuwe aanvraag in, waarin hij stelde dat hij homoseksueel is en vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Irak. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag af te wijzen onzorgvuldig was genomen. Tijdens de zitting erkende de gemachtigde van de staatssecretaris dat de man geen tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over zijn seksuele geaardheid en dat hij wel degelijk kennis had van de LHBT-scene in Amsterdam. De rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de relatie van de man met zijn gestelde partner en dat er onjuistheden in de besluitvorming zaten. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd en werd de staatssecretaris opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de man eventueel opnieuw gehoord moest worden. De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond was verklaard. De proceskosten van de man werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/4981 (beroep)
AWB 17/4984 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 23 juni 2017 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1981, van Iraakse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 20 mei 2015 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 3 maart 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig K. Saatchi, tolk in de Irakese taal. Verder is de heer [naam betrokkene] (hierna: de heer [naam betrokkene] ) ter zitting als getuige gehoord. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 11 juni 2007 heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel verleend met een geldigheidsduur van 2 april 2007 tot 2 april 2012. Verweerder heeft deze verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 22 november 2008, omdat het categoriaal beschermingsbeleid voor Centraal-Irak per die datum is beëindigd. Dit staat in rechte vast.
1.2.
Eiser heeft vervolgens op 20 maart 2012 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Bij besluit van 24 januari 2014 is deze aanvraag afgewezen.
1.3.
Op 20 mei 2015 heeft eiser wederom een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft aan onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd homoseksueel te zijn. Omdat verweerder op 16 oktober 2014 een besluitmoratorium heeft ingesteld voor personen onder meer afkomstig uit Bagdad was het destijds niet mogelijk een beslissing te nemen op de aanvraag.
2. Eiser heeft in het opvolgend gehoor van 20 mei 2015 (hierna: het opvolgend gehoor) verklaard dat het proces van bewustwording van zijn homoseksuele geaardheid geleidelijk is verlopen en hij de gevoelens heeft sinds dat hij een jaar of zestien á zeventien was. Zijn homoseksuele oriëntatie bestond volgens hem al langer, namelijk toen hij twaalf of dertien was. Eiser geeft aan dat toen hij een jaar of negen oud was, is betast door een man, genaamd [naam persoon] . Eiser heeft ook over meerdere relaties in Irak verklaard. Eiser heeft verklaard dat zijn zussen wisten dat hij homoseksuele gevoelens had. Zij voelden dat en hebben hem behandeld als een meisje. Zij hebben dit niet aan zijn ouders verteld want dan zou hij het risico lopen om mishandeld of vermoord te worden.
Eiser zegt dat hij nooit tegenover verweerder heeft verklaard over zijn problemen in Irak vanwege zijn homoseksualiteit, omdat toen hij een verblijfsvergunning kreeg het niet nodig was om hierover te vertellen. Hij schaamt zich en vindt het moeilijk om over dit onderwerp te praten. Hij heeft psychisch geleden vanwege zijn homoseksualiteit en de problemen die zijn ontstaan nadat zijn familie er achter is gekomen. Hij mocht toen een jaar niet naar school en heeft zich aangepast om zijn familie niet boos te maken. Eiser heeft in Nederland in 2008 een relatie gehad met [de persoon 1] . Die is op een gegeven moment teruggestuurd naar Irak. [naam betrokkene] (
de heer [naam betrokkene] , de rb) kwam in die tijd vaak mee naar eiser. [naam betrokkene] en eiser gingen samen naar discotheek ‘ [naam discotheek] ’ en kregen een relatie. [naam betrokkene] heeft rechtmatig verblijf in Nederland op basis van zijn asielrelaas waarin hij heeft aangegeven homoseksueel te zijn. Verder heeft eiser verklaard over LHBT-leven in Nederland.
3.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Verweerder onderscheidt een drietal elementen in het asielrelaas:
a. eiser is [de man] , geboren op [geboortedatum] 1981 te Bagdad, afkomstig uit Bagdad, etniciteit Arabier;
b. eiser is homoseksueel;
c. eiser vreest bij terugkeer dat hij vermoord zal worden vanwege de problemen die hij destijds heeft ondervonden als bewaker en omdat hij homoseksueel is.
3.2.
Verweerder acht element a, de identiteit, nationaliteit en herkomst, geloofwaardig. De andere elementen worden niet geloofwaardig geacht.
3.3.
Verweerder constateert op basis van de verklaringen van eiser dat zijn gestelde seksuele geaardheid en ondervonden problemen hierdoor, een rol zouden hebben gespeeld bij zijn vertrek uit Irak in 2005. Verweerder ziet niet in waarom eiser nooit eerder gewag heeft gemaakt van zijn gestelde seksuele geaardheid. Ook heeft eiser tijdens zijn nader gehoor op 11 september 2006 en tijdens het gehoor op 12 september 2011 naar aanleiding van de intrekking van zijn vergunning verklaard geen problemen te hebben ondervonden vanwege zijn persoonlijke levenswijze. Verweerder geeft voorts aan dat eiser al sinds 2005 in Nederland verblijft en ruimschoots de tijd heeft gehad om de situatie met betrekking tot homoseksualiteit in Nederland te leren kennen. Van eiser mag verwacht worden dat hij voldoende vertrouwen in de Nederlandse autoriteiten heeft opgebouwd om zijn gestelde homoseksualiteit naar voren te brengen. Juist nu hij verklaard heeft dat zijn seksuele geaardheid en de ondervonden problemen hierdoor een rol hebben gespeeld bij het vertrek uit Irak eind 2005 en hij mogelijk geen verblijfsrecht meer zou hebben in Nederland en mogelijk terug zou moeten keren naar Irak.
3.4.
Volgens verweerder heeft eiser niet verklaard hoe hij zich bewust is geworden van zijn gestelde seksuele geaardheid. Volgens verweerder valt niet in te zien, gelet op het feit dat homoseksualiteit in Irak niet wordt geaccepteerd, hij in het openbaar seksuele handelingen heeft verricht met een andere jongen met het risico ontdekt te worden. Ook heeft hij geen inzicht gegeven in wat er in hem persoonlijk is omgegaan, hoe de acceptatie tot stand is gekomen en wat dit voor hem heeft betekend. Eiser heeft volgens verweerder niet eenduidig verklaard over dat zijn zussen van zijn seksuele geaardheid weten. Eerst heeft hij verklaard dat zijn zussen voelden dat hij homoseksuele gevoelens had en hem behandelden als een meisje, en later antwoord hij op de vraag of zijn zus weet dat hij homoseksueel is: ‘Nee. Ik vraag enkel aan haar hoe het met mijn moeder gaat’. Ook heeft eiser verteld dat dit de eerste keer is dat hij over zijn homoseksualiteit praat en hij hoopt dat niemand van zijn familie het komt te weten, terwijl hij eerder heeft verklaard dat zijn familie wist van zijn relatie met [de persoon 2] .
De relatie met de heer [naam betrokkene] hier in Nederland vindt verweerder ook niet geloofwaardig. De heer [naam betrokkene] heeft eiser tijdens zijn gehoor op 13 mei 2014, dan wel in zijn asielprocedure, niet bij naam genoemd. Ook omschrijft de heer [naam betrokkene] in zijn asielprocedure zijn vriend, met wie hij een beginnende relatie heeft, als een oudere man die hem doet denken aan zijn opa. Nu de heer [naam betrokkene] even oud is als eiser acht verweerder het ongeloofwaardig dat hij sinds 2008 een liefdesrelatie met eiser onderhoudt in Nederland.
3.5.
Met betrekking tot de kennis van eiser van LHBT overweegt verweerder dat hij enigszins op de hoogte is van de situatie in Nederland. Zo verklaart hij over de ‘Web’, ‘Taboo’ en ‘Soho’. Dat hij daaromtrent enige kennis heeft, vindt verweerder niet opmerkelijk. Deze kennis zegt namelijk niets over de homoseksuele geaardheid van eiser zelf. Deze informatie over LHBT is ook voorhanden in algemene bronnen, aldus verweerder in het bestreden besluit.
4. Eiser voert in beroep, samengevat weergegeven, aan dat verweerder ten onrechte zijn gestelde homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig heeft gevonden. Onder meer stelt eiser dat hij geen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
5. De rechtbank is van oordeel dat de tegenstrijdigheid die verweerder eiser heeft tegengeworpen over het onderwerp dat zijn familie weet of hij homoseksueel is, niet langer stand kan houden. Eiser heeft ter zitting namelijk toegelicht dat hij op de vragen tijdens het opvolgend gehoor naar waarheid heeft geantwoord. Dat wil zeggen, hij heeft nooit zijn familie verteld dat hij homoseksueel is, maar hij heeft wel vragen van zijn familie beantwoord toen zij dit onderwerp ter sprake brachten. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting erkend dat deze tegenstrijdigheid niet langer wordt tegengeworpen. Ook heeft verweerder ter zitting erkend dat eiser wel kennis heeft van de homoscene in Amsterdam.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder weliswaar terecht heeft overwogen dat de heer [naam betrokkene] in zijn asielprocedure heeft weergegeven dat hij een oudere vriend heeft die hem doet herinneren aan zijn opa. Maar ter zitting heeft de heer [naam betrokkene] als getuige verklaard dat hij toentertijd twee relaties had. Een met die oudere man en de ander met eiser. De rechtbank stelt verder vast dat eiser zelf in zijn opvolgend gehoor van 2015 al sprak over de heer [naam betrokkene] (pagina 6 derde alinea). Die was namelijk meegekomen naar het gehoor. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze gestelde relatie niet nader heeft onderzocht. Dit klemt temeer omdat vaststaat dat verweerder de heer [naam betrokkene] gelooft dat hij homoseksueel is en door het tijdsverloop in verband met het besluitmoratorium de besluitvorming lang heeft geduurd. Daarbij werpt verweerder eiser niet meer tegen dat hij tegenstrijdig verklaard heeft over zijn familie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er zowel onjuistheden in de besluitvorming zitten, als ook niet nader is onderzocht of eiser een relatie met de heer [naam betrokkene] heeft. Hierdoor is het besluit onzorgvuldig voorbereid.
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de aard van het geconstateerde gebrek bestaat geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of om verweerder door middel van een bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, en eiser eventueel opnieuw horen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/4981,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/4984,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.485,-- (zegge: viertienhonderdvijfentachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MBe
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.