Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2017 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, mede namens haar minderjarige dochter,
ProcesverloopBij besluit van 29 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Overwegingen
.Eiseres is echter geen asielzoeker en derhalve ook geen Dublinclaimant. Zij is in Hongarije immers reeds in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning op grond van subsidiaire bescherming. De stukken en rapporten die zien op de situatie van asielzoekers en Dublinclaimanten in Hongarije ondersteunen derhalve niet het standpunt van eiseres dat zij na terugkeer in Hongarije een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Voorts kan de positie van eiseres in Hongarije als statushouder niet gelijk worden gesteld met de positie van asielzoekers in Hongarije. Hoewel uit de door eiseres overgelegde stukken ten aanzien van statushouders kan worden afgeleid dat de situatie voor deze personen in Hongarije niet optimaal is, kan dit er niet toe leiden dat reeds hierom sprake is van een reëel risico op schending van het bepaalde in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat nu de autoriteiten van Hongarije aan eiseres een subsidiaire beschermingsstatus hebben verleend, zij aanspraak kan maken op daaruit voortvloeiende rechten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat ook in haar specifieke situatie sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM en dat zij geen hulp kan inroepen van de Hongaarse autoriteiten. Er is een verbod tot uitzetting indien sprake is van een reëel risico om onmenselijk of vernederend behandeld of bestraft dan wel gefolterd te worden. Om te kunnen kwalificeren als een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, moet er sprake zijn van “a minimum level of severity”. De lat van artikel 3 van het EVRM ligt hoog. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Hongarije een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook de verklaringen van eiseres over haar ervaringen in Hongarije maken naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat zij na terugkeer in Hongarije een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde gezondheidsproblemen van het dochtertje van eiseres niet leiden tot een andere uitkomst. Daarbij stelt de rechtbank vast dat uit het door eiseres overgelegde medische document blijkt dat haar dochtertje gezond oogt.