4.7Bij besluit van 6 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
5 Eerst ter zitting heeft de gemachtigde van eiser er op gewezen dat de bij de aanvraag van 22 september 2016 meegezonden medische gegevens niet ouder waren dan
6 weken, dus dat de door verweerder gevraagde geactualiseerde medische gegevens op dat moment reeds beschikbaar waren. Voorts voert eiser aan dat de ondertekende toestemmingsverklaring weliswaar op tijd is gefaxt, maar naar een onjuist faxnummer is verzonden, welk echter wel een faxnummer is dat volgens de gemachtigde van eiser bij verweerder in gebruik is, zodat op verweerder een doorzendverplichting rustte.
6 De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat eiser op 22 september 2016 een onvolledige aanvraag heeft ingediend. Op pagina 2 van de toestemmingsverklaring ontbreekt het handtekening van eiser. Dat laatste is door eiser niet bestreden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de vaste jurisprudentie inzake verzending van stukken per fax, het risico van het niet slagen van het verzenden van een bericht per telefax voor rekening komt van de afzender van dit bericht, in dit geval (de gemachtigde van) eiser. De rechtbank verwijst onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:369. Hoewel uit de gedingstukken in beroep is gebleken dat in dit geval het faxbericht op 27 oktober 2016 wel succesvol is verzonden, staat vast dat de gemachtigde van eiser een onjuist faxnummer heeft gebruikt, want een ander faxnummer dan het nummer genoemd in de brief van 13 oktober 2016. De gevolgen hiervan dienen voor rekening en risico van eiser te komen. De afzender van een bericht dient zorg te dragen voor verzending naar het juiste adres dan wel faxnummer. De verzending op 27 oktober 2016 kan niet worden aangemerkt als een (tijdige) indiening. Dat het faxnummer waarnaar het faxbericht is verzonden een (ander) faxnummer van de IND betreft, hetgeen als zodanig niet door verweerder is betwist, maakt het voorgaande niet anders. Het is volgens vaste jurisprudentie aan eiser om aannemelijk te maken dat het faxbericht daadwerkelijk door de onbevoegde afdeling/vestiging van de IND is ontvangen. Daarin is eiser niet geslaagd. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht bestaat het risico dat faxberichten in het ongerede geraken en (dus) ook niet intern worden doorgezonden nu de faxapparaten tegelijkertijd als printers fungeren. Dat risico en de gevolgen ervan dienen voor rekening van eiser te komen.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft eiser de toestemmingsverklaring daarom niet binnen de daartoe gestelde termijn aan verweerder doen toekomen. Omdat eiser de aanvraag, nadat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld, niet of onvoldoende heeft gecompleteerd, heeft verweerder de aanvraag van eiser in redelijkheid op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb buiten behandeling kunnen stellen. Hetgeen ter zitting door de gemachtigde van eiser over de geactualiseerde medische gegevens is gesteld, kan gelet op het voorgaande buiten de beoordeling worden gelaten.
7 Dat eiser – thans in beroep – als geactualiseerde medische gegevens een verklaring van een psychiater van Parnassia van 8 augustus 2017, alsmede een verklaring van Medicor Gezondheidszorg van 25 april 2017 en van de huisarts van 30 augustus 2017 heeft overgelegd, doet hier – mede ook gezien de ex tunc-toetsing in beroep – niet aan af. Hetzelfde geldt voor het overgelegde medisch overzichtsdossier van de Praktijklijn Asielzoekers van 31 mei 2017.
8 Dat op 6 februari 2017 het BMA op verzoek van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) een medisch advies heeft uitgebracht in het kader van artikel 64 Vw 2000, waarbij het BMA met gebruikmaking van de Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens van 15 augustus 2016, een Bewijs omtrent de medische situatie van eiser van 15 augustus 2016 en op 31 december 2016 – met toestemming van eiser – ingewonnen informatie van de huisarts de kans op een medische noodsituatie op korte termijn als klein heeft ingeschat, doet aan het vorenstaande niet af. Tot dit medisch advies is immers niet opdracht gegeven door verweerder naar aanleiding van de aanvraag van eiser van 22 september 2016 om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000, maar door de DT&V in het kader van de voorgenomen uitzetting van eiser naar zijn land van herkomst. Eventuele gronden tegen dit advies dient eiser in een andere procedure, zoals een eventuele procedure tegen de feitelijke uitzetting, aan te voeren.
9 Zoals verweerder ter zitting heeft benadrukt neemt één en ander niet weg dat (kosteloos) een nieuwe aanvraag ingediend kan worden op grond van artikel 64 Vw 2000, welke aanvraag onderbouwd dient te worden met actuele medische gegevens.
10 De mogelijke inhoudelijke vraag of, in het licht van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili/België (zaaknr. 41738/10), sprake is van schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), kan, nu het oordeel luidt dat verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling heeft kunnen stellen, in het kader van de beoordeling van dit beroep niet aan de orde komen.
11 De rechtbank overweegt dat met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts van het horen mag worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en hetgeen daartegen in bezwaar is aangevoerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank van het horen kunnen afzien.
12 Het beroep is derhalve ongegrond.
13 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.