ECLI:NL:RBDHA:2017:12532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.6643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Guineese nationaliteit niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Guineese nationaliteit. Eiser had op 13 april 2017 een asielaanvraag ingediend, maar de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser op illegale wijze via Italië de buitengrens van de EU heeft overschreden. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij minderjarig is en dat hij niet naar Italië kan worden overgedragen vanwege de slechte opvangomstandigheden daar.

Tijdens de zitting op 22 augustus 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat eiser meerderjarig is, gebaseerd op informatie uit Italië, Zwitserland en Duitsland. Eiser heeft geen authentieke documenten overgelegd die zijn minderjarigheid kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land in strijd is met de mensenrechten. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de opvangomstandigheden in Italië zo slecht zijn dat dit een belemmering vormt voor zijn overdracht.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en dat de overdracht aan Italië rechtmatig is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6643

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.6644, plaatsgevonden op 22 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Guineese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1998 en verblijft als vreemdeling in Nederland. Op 13 april 2017 heeft eiser zijn asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgedaan met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland op 24 mei 2017 bij Italië een verzoek om terugname gedaan, omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser op 4 september 2016 op illegale wijze via Italië de buitengrens van de lidstaten heeft overschreden. Italië heeft dit verzoek aanvaard op 25 mei 2017.
3. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser stelt, kort samengevat en voor zover van belang, primair dat hij minderjarig is en dat reeds om die reden geen claim gelegd had mogen worden bij een andere lidstaat. Ter onderbouwing van zijn minderjarigheid heeft eiser in beroep zijn, naar eigen zeggen, originele geboorteakte overgelegd. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat hij, ongeacht zijn leeftijd, niet mag worden overgedragen aan Italië, omdat hij dan in een situatie zal belanden zoals genoemd in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser zal namelijk hoogstwaarschijnlijk geen opvang, geen toegang tot adequate rechtshulp en geen adequate medische zorg krijgen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het rapport van de SFH inzake Italië van augustus 2016 en een tweetal artikelen waaruit valt op te maken dat er naar verwachting dit jaar meer dan 200.000 vluchtelingen Italië binnen zullen komen bovenop de 200.000 vluchtelingen die daar op dit moment al worden opgevangen en dat er geen opvangcapaciteit meer is.
4. Verweerder heeft ter zitting verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het bestreden besluit terecht is uitgegaan van de meerderjarige leeftijd van eiser, nu zij af heeft mogen gaan op de verstrekte informatie dienaangaande van Italië, Zwitserland en Duitsland. Eiser heeft in deze drie landen zelf wisselende geboortedata verstrekt, volgens welke data eiser nu meerderjarig is, en verklaard de Senegalese nationaliteit te hebben. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 17 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134) en op 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:780) geoordeeld dat informatie uit een andere lidstaat waaruit blijkt dat betrokkene meerderjarig is, volstaat om een asielzoeker ook in Nederland meerderjarig te verklaren, mits in Nederland geen authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd. Van dit laatste is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de in beroep overgelegde documenten, waaronder de Guinese geboorteakte, niet leiden tot een ander oordeel. Daargelaten de vraag of de documenten als authentiek kunnen worden aangemerkt, kunnen ze niet als identificerend worden aangemerkt nu er geen pasfoto op de geboorteakte zit of ander identificerend element waardoor de geboorteakte aan eiser kan worden gekoppeld (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2017 ECLI:NL:RVS:2017:1596). Eiser heeft dan ook nog steeds zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk gemaakt. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat de minderjarige leeftijd van een vreemdeling in beginsel geen beletsel hoeft te betekenen voor een overdracht aan een andere lidstaat in het kader van de Dublinverordening. De stelling van eiser dat bij minderjarigheid niet wordt geclaimd bij een andere lidstaat wordt dan ook niet gevolgd.
5.2.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser niet bestrijdt dat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Het betoog van eiser heeft betrekking op wat in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald. Het betoog van eiser komt er immers op neer dat Nederland eiser niet mag overdragen aan Italië, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asiel- en opvangprocedure in Italië systeemfouten bevat die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
5.3.
Het betoog van eiser slaagt naar het oordeel van de rechtbank echter niet. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in verschillende arresten geoordeeld dat de structuur van- en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Het EHRM heeft verder meermaals overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft daarnaast, onder meer bij uitspraak van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278), al geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar de uitspraken van de Afdeling van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) en 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971).
5.4.
Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de situatie in Italië thans zodanig is verslechterd, dat hetgeen hiervoor is overwogen niet langer geldt en dat nu wel ernstig moet worden gevreesd dat de asiel- en opvangprocedure in Italië systeemfouten bevat die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen. De informatie uit het door eiser aangehaalde rapport van SFH dateert van voor de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling en wordt geacht daarin te zijn betrokken. Weliswaar bevestigt dit rapport dat er sprake is van tekortkomingen, maar ze bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat ernstig moet worden gevreesd voor zodanige systeemfouten dat die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. De aangehaalde krantenartikelen zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden, al is het maar omdat deze zien op toekomstige onzekere gebeurtenissen en eiser, anders dan arriverende vluchtelingen, op grond van een claimakkoord wordt overgedragen. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de Afdeling in haar hiervoor genoemde uitspraken ook heeft overwogen dat ervan kan worden uitgegaan dat er voldoende opvangplaatsen zijn binnen de zogenaamde SPRAR-locaties voor bijzonder kwetsbare asielzoekers, zolang er geen concrete aanwijzingen zijn van het tegendeel. Ook indien wel van de minderjarigheid van eiser moest worden uitgegaan, was er voor verweerder dus geen reden om tot een ander besluit te komen.
5.4.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder eiser mag overdragen aan Italië.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel