In deze zaak heeft eiseres op 11 januari 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 15 maart 2017 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft hiertegen op 16 maart 2017 beroep aangetekend bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 4 april 2017 hebben beide partijen zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die stelt Eritrees te zijn, in Nederland verblijft als vreemdelinge. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Oostenrijk eerder een visum voor kort verblijf aan eiseres had verleend. Eiseres betwist de overdracht aan Oostenrijk en stelt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er geen gebruik is gemaakt van een registertolk tijdens het aanmeldgehoor.
De rechtbank overweegt dat, hoewel er geen registertolk beschikbaar was, de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat niet is gebleken dat eiseres in haar belangen is geschaad. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 990,-.