ECLI:NL:RBDHA:2017:12511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17_6016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfvergunning aanvraag en overdracht aan Oostenrijk

In deze zaak heeft eiseres op 11 januari 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 15 maart 2017 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft hiertegen op 16 maart 2017 beroep aangetekend bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 4 april 2017 hebben beide partijen zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die stelt Eritrees te zijn, in Nederland verblijft als vreemdelinge. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Oostenrijk eerder een visum voor kort verblijf aan eiseres had verleend. Eiseres betwist de overdracht aan Oostenrijk en stelt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er geen gebruik is gemaakt van een registertolk tijdens het aanmeldgehoor.

De rechtbank overweegt dat, hoewel er geen registertolk beschikbaar was, de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat niet is gebleken dat eiseres in haar belangen is geschaad. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 990,-.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/6016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Rasul
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Op 11 januari 2017 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet
2000 (Vw 2000). Bij besluit van 15 maart 2017 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Op 16 maart 2017 heeft eiseres tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2017. Eiseres en verweerder hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en verblijft als vreemdelinge in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen omdat zij Oostenrijk op grond van artikel 12, vierde lid, van de Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 604/2013) verantwoordelijk acht voor de behandeling van de aanvraag. Volgens verweerder hebben de Oostenrijkse autoriteiten een visum kort verblijf verleend aan eiseres, geldig van 29 november 2016 tot 23 december 2016, op naam van [naam], geboren op [geboortedatum] 1979, en van Ethiopische nationaliteit. Op grond hiervan heeft verweerder de Oostenrijkse autoriteiten verzocht de asielaanvraag van eiseres over te nemen op eerdergenoemde grond. De autoriteiten van Oostenrijk zijn op 10 maart 2017 akkoord gegaan met dit verzoek.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met de voorgenomen overdracht aan Oostenrijk. Eiseres stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen nu tijdens het aanmeldgehoor geen gebruik is gemaakt van een registertolk. Eiseres stelt hierdoor in haar belangen te zijn geschaad nu deze tolk tijdens het gehoor ten onrechte heeft gesteld dat eiseres gebrekkig Tigrinya zou spreken. Daarnaast ontkent eiseres ooit een visum te hebben aangevraagd bij de Oostenrijkse autoriteiten. Haar reispapieren zijn geregeld door de reisagent. De Oostenrijkse autoriteiten gaan dan ook uit van een onjuiste identiteit en nationaliteit.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Nu eiseres door de Oostenrijkse autoriteiten in het bezit is gesteld van een Schengenvisum en gezien het feit dat de Oostenrijkse autoriteiten akkoord zijn gegaan met de overname van eiseres, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek. Dat het visum en het paspoort door de reisagent zouden zijn geregeld en mogelijk vals zijn, doet hieraan, gelet op het bepaalde in artikel 12, vijfde lid, van de Dublinverordening, niet af. De stelling van eiseres dat de Oostenrijkse autoriteiten uitgaan van een onjuiste identiteit en nationaliteit treft dan ook geen doel.
5. Ten aanzien van de stelling van eiseres stelt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen doordat verweerder bij het aanmeldgehoor geen gebruik heeft gemaakt van een registertolk, overweegt de rechtbank voorts als volgt.
5.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres zijn standpunt nader toegelicht met de stelling dat verweerder niet kan volstaan met de enkele mededeling dat een beëdigde tolk niet (tijdig) beschikbaar is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) stelt artikel 28, vierde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv), gelezen in samenhang met het derde lid, wat betreft de motivering geen andere eis aan verweerder dan dat hij de reden voor het gebruik maken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen dient te zijn. Anders dan in het geval dat het register voor beëdigde tolken en vertalers voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat is, in het geval dat een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is, het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf onvoldoende. Verweerder dient dan nader toe te lichten om welke reden geen beëdigde tolk beschikbaar was, opdat kan worden nagegaan of zorgvuldig met de afnameplicht is omgegaan. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:378).
5.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat tijdens het gehoor op 13 januari 2017 geen gebruik is gemaakt van een registertolk in de taal Tigrinya. In zoverre is niet voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder met betrekking tot het eerste aspect in het rapport van het Aanmeldgehoor Dublin enkel heeft vermeld dat een beëdigde tolk in de Tigrinya taal niet tijdig beschikbaar is. Gelet op de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013 is het enkel vermelden dat een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is, een onvoldoende dragende motivering. Verweerder dient immers nader toe te lichten om welke reden een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar was. Verweerder heeft dat noch in het voornemen noch in het bestreden besluit gedaan. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd.
5.3.
De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, omdat niet is gebleken dat eiseres door deze handelwijze van verweerder in haar belangen is geschaad. Uit het gehoorrapport blijkt namelijk niet dat er tijdens het gehoor communicatieproblemen zijn geweest tussen de gehoormedewerker en eiseres die van invloed zijn geweest op de besluitvorming. Dit is door eiseres ook niet tijdens of na het gehoor gesteld. Dat de tolk op enig moment heeft aangegeven dat eiseres gebrekkig Tigrinya zou spreken leidt, wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel nu het aan de Oostenrijkse autoriteiten is om de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk te behandelen, en daarbij ook de gestelde identiteit en nationaliteit van eiseres zullen betrekken.
6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.