ECLI:NL:RBDHA:2017:12508
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na ongegrondverklaring bodemzaak
In deze zaak heeft verzoeker op 13 december 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag op 21 februari 2017 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen op 22 februari 2017 beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De openbare behandeling van dit verzoek vond plaats op 14 maart 2017, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de verweerder door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op dezelfde dag uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Aangezien de rechtbank in de bodemzaak heeft beslist, is er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 maart 2017. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.