ECLI:NL:RBDHA:2017:12339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.10312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op basis van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse vreemdeling. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de grondslag voor de bewaring niet onrechtmatig was, ondanks dat eiser aanvoerde dat de maatregel op een onjuiste wettelijke grondslag berustte. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden voor bewaring op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, inhoudelijk gelijk zijn, en dat eiser niet benadeeld was door de keuze voor de grondslag van artikel 59b.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de maatregel van bewaring op een juiste wijze was gemotiveerd door verweerder, die had aangetoond dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was opgelegd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.10312

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, nu de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, sub a, sub b en sub c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2017. Eiser heeft afstand gedaan van het recht te worden gehoord en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit. Hij is geboren op [1991] .
2. Eiser voert aan dat de grondslag van de maatregel van bewaring onjuist is. Artikel 59b, eerste lid, van de Vw is van toepassing als een vreemdeling in bewaring wordt gesteld die in verband met zijn asielprocedure rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, g of h, van de Vw. Een vreemdeling heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f van de Vw rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet uitzetting van de aanvrager achterwege moet blijven totdat op de aanvraag is beslist. Op grond van artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft het indienen van een herhaalde aanvraag niet tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft. Niet in geschil is dat eiser een herhaalde aanvraag heeft gedaan. Hij had daarom geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw. Daarnaast is het zo dat eiser een inreisverbod heeft gekregen. Op grond van artikel 66a, zesde lid, van de Vw kan iemand jegens wie een inreisverbod geldt geen rechtmatig verblijf hebben. Er geldt een uitzondering voor personen die een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 hebben ingediend zolang op die aanvraag nog niet is beslist, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Ook om die reden kan eiser dus geen rechtmatig verblijf hebben. Eiser kon daarom niet op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw in bewaring worden gesteld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser in bewaring is gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw. De rechtbank richt zich daarbij allereerst in het bijzonder op de grondslag sub b van dat artikel. Voor zover het ervoor moet worden gehouden dat sprake is van een foutieve grondslag, omdat eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring had moeten zijn gesteld, is de rechtbank van oordeel dat dit in dit geval kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser door de inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw niet is benadeeld.
4. De rechtbank overweegt dat voor een maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw strengere vereisten gelden dan voor een maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw. Zo moet een verzwaarde belangenafweging plaatsvinden om een asielzoeker in bewaring te kunnen stellen. Die afweging heeft in dit geval ook plaatsgevonden. Een extra voorwaarde die daarnaast wordt gesteld aan een maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw is dat daarbij moet worden aangetoond dat bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw. Verder duurt een dergelijke maatregel op grond van artikel 59b, tweede lid, van de Vw niet langer dan vier weken, of als toepassing is gegeven aan artikel 39 van de Vw niet langer dan zes weken. Dat is een voor eiser gunstiger regime dan een maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, die zes maanden kan voortduren en kan worden verlengd met ten hoogste twaalf maanden. Door deze verzwaarde afwegingen en voorwaarden is eiser niet benadeeld.
5. In de uitspraak van 24 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1832) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in de situatie dat een maatregel van bewaring op een onjuiste wettelijke grondslag berust. In dit geval is er echter geen sprake van een belangenafweging, omdat de maatregel niet onrechtmatig wordt geacht. Immers zijn de voorwaarden waaronder eiser op de grondslag van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring kan worden gesteld, weliswaar minder streng maar inhoudelijk dezelfde als de voorwaarden waaronder eiser op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in bewaring kan worden gesteld. In zowel artikel 5.1a, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb als in artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb wordt verwezen naar de voorwaarde dat ten minste twee van de gronden bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb zich voordoen. In de maatregel heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft daaraan vijf zware en vier lichte gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, ten grondslag gelegd. Uit die niet bestreden omstandigheden blijkt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Omdat aan alle voorwaarden voor artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw is voldaan en die voorwaarden ook zijn gemotiveerd in de maatregel van bewaring, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de maatregel onrechtmatig is. In het enkele feit dat de maatregel formeel is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, ziet de rechtbank daarvoor geen grond. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Gelet op het voorgaande behoeven de grondslagen van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Vw, waarop de maatregel ook is gebaseerd, geen bespreking.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van S. Brussaard, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.