ECLI:NL:RBDHA:2017:12075
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van homoseksualiteit en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Georgische burger, een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag op 20 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een herbeoordeling van zijn situatie rechtvaardigden. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 24 november 2016 als ongegrond was afgewezen, waarbij zijn homoseksuele geaardheid als ongeloofwaardig werd beschouwd. Eiser stelde dat er wel degelijk nieuwe feiten waren, zoals de inhoud van een rapport van 22 augustus 2017, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen.
De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren die niet eerder konden worden gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in zijn besluit niet ten onrechte had gesteld dat er geen nieuwe feiten waren en dat de homoseksuele geaardheid van eiser nog steeds ongeloofwaardig was. Desondanks constateerde de rechtbank dat de motivering van de staatssecretaris niet volledig correct was, maar dat eiser hierdoor niet benadeeld was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank veroordeelde de staatssecretaris wel tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 990,-.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om nieuwe en relevante informatie aan te leveren bij opvolgende aanvragen en de rol van de rechtbank in het toetsen van de motivering van bestuursbesluiten.