ECLI:NL:RBDHA:2017:12047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
09/767194-16 (dagvaarding I); 09/837061-16 (dagvaarding II, ttz.gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in woning met hennepkwekerij en verzet tegen aanhouding

Op 24 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot inbraak in een woning te 's-Gravenhage op 16 mei 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op verschillende data in 2016 en 2017, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren. De tenlastelegging omvatte onder andere het proberen in te breken in een woning waar een hennepkwekerij was gevestigd, en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft de poging tot inbraak bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel niet fysiek aanwezig, geestelijk betrokken was bij de inbraakpoging door middel van telefonische instructies aan zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, wat meeweegt in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/767194-16 (dagvaarding I); 09/837061-16 (dagvaarding II, ttz.gev.)
Datum uitspraak: 24 oktober 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 september 2016, 14 november 2016, 24 januari 2017, 7 februari 2017, 9 februari 2017 (telkens pro forma) en 27, 28 en 29 september 2017 en 13 oktober 2017 (inhoudelijk).
Deze strafzaak is inhoudelijk gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de verdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 09/767300-15), [medeverdachte 2] (gevoegde parketnummers 09/767150-16 en 09/765012-16), [medeverdachte 3] (parketnummer 09/767295-16) en [medeverdachte 4] (gevoegde parketnummers 09/767195-16 en 09/766022-16).
De verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zullen hierna (ook) met hun achternaam worden aangeduid, de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 4] (ook) met hun voornaam.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr.
D.M. van Gosen en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. W.S. Korteling, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.
Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 9 september 2016 zijn beide dagvaardingen van verdachte reeds met instemming van de verdediging gevoegd. Nu er door de verdediging geen zwaarwegende belangen zijn aangevoerd om deze dagvaardingen weer te splitsen, ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op deze beslissing en wordt het verzoek van de raadsman tot het wijzen van twee aparte vonnissen afgewezen.

2.De tenlasteleggingen

Verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij:
- op 16 mei 2016 in Den Haag, al dan niet tezamen en in vereniging, in een woning aan de [adres 2] , gedurende de nacht, heeft geprobeerd in te breken om daar een hoeveelheid hennepplanten weg te nemen (dagvaarding I, feit 1), en
- in de periode van 29 april 2016 tot en met 14 juni 2016 in één of meer plaatsen in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging, ter voorbereiding van een gekwalificeerde diefstal waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, diverse daarvoor bestemde goederen heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd of voorhanden heeft gehad (dagvaarding I, feit 2), en
- in de periode van 20 juli 2015 tot en met 1 juni 2016 op meerdere plaatsen in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (dagvaarding I, feit 3), en
- zich op 17 december 2015 in Voorburg met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding door politieambtenaar [verbalisant 1] (dagvaarding II).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage I bij dit vonnis en maakt daarvan deel uit.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het bij dagvaarding I onder 3 tenlastegelegde feit. Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 en 2 en het bij dagvaarding II tenlastegelegde heeft de officier van justitie gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte deze feiten heeft begaan. Op haar specifieke standpunten zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Op de specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.3
De overwegingen van de rechtbank [1]
3.3.1
Dagvaarding I, feit 1
Inleiding
In het onderzoek is veelvuldig getapt op veel verschillende telefoonnummers en het dossier bevat veel uitgewerkte sms-berichten en tapgesprekken. De rechtbank zal dan ook beginnen met een overweging omtrent deze nummers en beoordelen of een koppeling kan worden gemaakt met de verschillende - relevante - verdachten.
[verdachte]
Het nummer [telefoonnummer 1] ( [telefoonnummer 1] ) staat op naam van [verdachte] , de gebruiker wordt [verdachte] genoemd en in de woning aan de [adres 3] te Leidschendam, waar [verdachte] woonachtig is, is een mobiele telefoon in beslaggenomen met dit nummer. [2] Bovendien is zijn stem herkend als de stem van de gebruiker van dit telefoonnummer. [3]
De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat dit nummer in gebruik is bij [verdachte] .
[medeverdachte 4]
Ten aanzien van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ( [telefoonnummer 2] ) is door de rijksrecherche het volgende geverbaliseerd. De gebruiker van nummer [telefoonnummer 2] wordt [naam 1] genoemd. De roepnaam van [medeverdachte 4] is [naam 1] en hij is de broer van [verdachte] . Uit de zendmastgegevens volgt dat de telefoon met [telefoonnummer 2] in de nacht van 16 mei 2016 tussen 04.05.05 uur en 08.43.56 uur de zendmast aan de Veurse Achterweg 26 te Leidschendam heeft aangestraald en dat is 150 meter verwijderd van zijn woonadres aan de [adres 3] te Leidschendam. In een tapgesprek op 16 juni 2016 is te horen dat een vrouw in het gesprek met telefoon [telefoonnummer 2] aangeeft dat ze steeds “de voicemail van [medeverdachte 4] krijgt als hij ophangt”. [4] De stem van de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] is bovendien herkend als die van [medeverdachte 4] . [5]
De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat dit nummer in gebruik is bij [medeverdachte 4] .
[medeverdachte 2]
Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken volgt dat de gebruiker met het nummer [telefoonnummer 3] ( [telefoonnummer 3] ) “ [medeverdachte 2] ” blijkt te heten. De gebruiker noemt zichzelf ook zo. De stem van de gebruiker wordt voorts door de verbalisant herkend als de stem van [medeverdachte 2] . [6]
De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat dit nummer in gebruik is bij [medeverdachte 2] .
Tapgesprekken d.d. 15 en 16 mei 2016
Op 15 mei 2016 om 23.23.41 uur heeft [verdachte] ( [telefoonnummer 1] ) telefonisch contact met [medeverdachte 4] ( [telefoonnummer 2] ). In dat telefoongesprek geeft hij aan dat [medeverdachte 4] moet gaan naar die “onder de grond”. [medeverdachte 4] vraagt “ehh alleen?” waarop [verdachte] zegt dat hij met “lange” moet gaan en dat hij vandaag moet gaan kijken. [medeverdachte 4] reageert daarop dat hij niet alleen gaat kijken, maar ook “gelijk gaat pakken”. [verdachte] zegt dan dat hij het via de binnenkant open kan maken en dat hij moet laten weten hoe het is. [7] Voorts is er die nacht telefonisch contact tussen [medeverdachte 4] en de onbekend gebleven gebruiker van nummer [telefoonnummer 4] (hierna: [telefoonnummer 4] ) waaruit blijkt dat zij samen zullen gaan. [8] Even later wordt [medeverdachte 4] gebeld door [verdachte] die wil weten of [medeverdachte 4] al geweest is. “Nee”, zegt [medeverdachte 4] , “ik ga niet zo vroeg”. [medeverdachte 4] zegt dan “Die Lange is nu onderweg naar mij”. [9] Om 02.19.42 uur die nacht belt [verdachte] weer naar [medeverdachte 4] en vraagt waar “ze” zijn. [medeverdachte 4] zegt dat hij bij “de lange” is om spullen uit de auto te laden en dan gaan ze “die kant” op “die spullen toch maar leeg halen”. [verdachte] antwoordt daarop dat als ze klaar zijn ze dan naar zijn huis moeten komen. [10] Niet lang hierna wordt [verdachte] door de gebruiker van [telefoonnummer 4] en [medeverdachte 4] kennelijk opgehaald. Om 2.33 uur zegt [medeverdachte 4] immers tegen [verdachte] dat ze er binnen 30 seconden zijn en vraagt [verdachte] de zijdeur open te maken. [11] Alle telefoons stralen vervolgens zendmasten aan bij elkaar in de buurt. [12]
Er volgen daarna, vanaf 03.07 uur, nog drie gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] . Beide telefoonnummers stralen op dat moment de zendmast aan op [adres 4] 100 te Den Haag. [13] [verdachte] vraagt hoe het gaat. [medeverdachte 4] zegt dat ze nog aan het kijken zijn. [verdachte] zegt dat ze een inschatting moeten maken en dat hij over twee minuten terugbelt. [14] Een minuut later zegt [medeverdachte 4] tegen [verdachte] dat ze de deur hebben gevonden en vervolgens: “ [naam 2] (fon) Is hem ook he. Is te jong, is te jong”. [verdachte] zegt dan dat ze de voeten schoon moeten maken en alles schoon moeten maken en dat ze naar buiten moeten komen. Hij vraagt of ze een foto kunnen maken en [medeverdachte 4] zegt: “geef telefoon geef telefoon” waarop [verdachte] zegt: “Ik geeft je mijn telefoon”. [15] Weer vijf minuten later belt [verdachte] naar [medeverdachte 4] en vraagt hij hoelang ze nog moeten wachten. [medeverdachte 4] zegt dan: “Zeker twee weken. Zeker twee weken is klaar. Is vijfde week.” In dat gesprek zegt [verdachte] vervolgens nog: “maar luister eens. Veeg alles daar veeg alles daar goed aan. Niet die stoffen alleen die voetafdrukken. Pas op voor die tafel en zo snap je.”
Korte tijd later, om 03.16 uur en om 3.18 uur, als wederom de telefoons de zendmast aan [adres 4] aanstralen, belt [verdachte] weer naar [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] vraagt of ze naar boven kunnen komen. “Nee” zegt [verdachte] , “wachten wachten er rijdt een auto weg”. [verdachte] vraagt vervolgens “Alles netjes he”. [16] In het daaropvolgende gesprek zegt [verdachte] dat er iemand op een fiets komt aanfietsen en dat die hen niet gezien heeft waarna hij zegt: “ik ben de bewaker, vriend”. [medeverdachte 4] zegt in dat gesprek “nog één week!!!” en “het is zes weken” en “ik heb gezegd, 2 weken nog.”
Melding en bevindingen politie
In die nacht van 16 mei 2016 meldt om 03.30 uur de bewoonster van perceel [adres 2] in Den Haag dat zij twee jongens hoorde praten en dat er vervolgens één jongen naar binnen ging in de naastgelegen woning van waaruit je in de woning van meldster kon komen. Zij is naar buiten gevlucht en durft niet terug te gaan. Ze meldt voorts dat ze heeft gezien dat er twee jongens via het geopende raam naar binnen waren geklommen en na een paar minuten weer naar buiten kwamen zonder iets in hun handen. [17]
Op 20 mei 2016 zijn verbalisanten ter plaatse gegaan en hebben zij waargenomen dat de woning zich precies op de hoek van de [adres 2] , [adres 4] en de [adres 5] bevond. De voordeur is gelegen aan [adres 4] . Op de ramen was veel condens aanwezig. Op het dak van het Florence woonzorgcentrum op [adres 4] staat een grote zendmast. [18] Op 20 mei 2016 werd in de kelder van het pand aan de [adres 2] in Den Haag een hennepkwekerij aangetroffen met 305 planten. [19] De woning werd op 20 mei 206 afgesloten met een hangslot en in het raam van de deur zaten verschillende barsten. [20] Naast de deur net om de hoek is een bordje te zien met nr. [huisnummer] . [21]
Bij de doorzoeking in de woning [adres 3] te Leidschendam werd in de slaapkamer in gebruik bij [medeverdachte 4] een telefoon in beslaggenomen; een witte Samsung. In de datafiles van die telefoon wordt een mp4 bestand aangetroffen. Dit is aangemaakt op 16 mei 2016 te 03.13.09 uur. Het bestand betreft een filmpje van een in werking zijnde hennepkwekerij. Dit filmpje is vergeleken met de foto’s van de hennepkwekerij aan de [adres 2] . Er waren opvallende overeenkomsten zoals het balkenplafond, de buizen van de afzuiging, de stekkerdoos en de ventilator aan de wand. [22]
Tapgesprekken 21, 22 en 23 mei 2016
Op 21 mei 2016 om 14.40 uur neemt [medeverdachte 4] contact op met de gebruiker van [telefoonnummer 4] . In dit gesprek wordt gesproken over “deze is helemaal kapot. Zie slotje daarop” maar dat “we hebben niks gedaan joh…zeg ik laats…” en dat er geen schade aan de deur is geweest, wel zit er een barst in de ramen en er zit een nieuw slotje op. [23] Tien minuten later belt [verdachte] met [telefoonnummer 4] . Deze laatste zegt dat hij eergisteren in de avond samen met [verdachte] langs is gereden en dat er toen nog niks aan de hand was. “100% niks aan de hand”. [verdachte] geeft aan dat het helemaal mis gaat. De man zegt dat er een barst in het raam zit en er zit een slot op de deur. [verdachte] zegt: “dan moeten jullie de handel vandaag pakken”. [24] Kort daarna belt [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 3] ) met [verdachte] . In dit gesprek geeft [verdachte] aan dat er een barst in de ruit zit en vraagt hij of [medeverdachte 2] zelf wil gaan kijken, waarop [medeverdachte 2] zegt “nee joh ben je gek?”. [25] Vervolgens belt [verdachte] weer met [telefoonnummer 4] en zegt hij dat het weg is en dat het de “baas” moet zijn geweest die “hem” hebben leeggehaald. [26]
Conclusies ten aanzien van het bewijs
Voorop staat dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten (ECLI:NL:HR:2014:3474).
Uit de combinatie van de inhoud van de gevoerde gesprekken, de aangestraalde paallocaties en de aangetroffen gegevens in de bij [medeverdachte 4] aangetroffen telefoon, staat het voor de rechtbank vast dat de hiervoor genoemde tapgesprekken betrekking hebben op de woning aan de [adres 2] in Den Haag. Voorts is vast komen te staan dat het [verdachte] is geweest die [medeverdachte 4] naar de woning aan de [adres 2] heeft gestuurd om daar te gaan kijken, waarop [medeverdachte 4] zei dat hij ook meteen “gaat pakken”. [verdachte] is vervolgens samen met [medeverdachte 4] en de gebruiker van [telefoonnummer 4] naar de woning gegaan. Vervolgens heeft [verdachte] [medeverdachte 4] en de gebruiker van [telefoonnummer 4] aangestuurd wat zij aldaar moesten doen. Gedurende de nacht is er immers veelvuldig contact geweest tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] . Zo heeft [verdachte] tijdens de inbraak [medeverdachte 4] meerdere keren gebeld om te vragen hoe het ging. Op het moment dat [medeverdachte 4] tegen [verdachte] zei dat de hennep nog te jong was, is het [verdachte] die [medeverdachte 4] vraagt om daarvan een foto te maken en vervolgens verschillende aanwijzingen geeft over hoe zij daar weg moeten gaan. Zo moeten zij niet vergeten om hun voetsporen uit te vegen. Dit laatste heeft [verdachte] in een volgend gesprek nogmaals herhaald. Wanneer [medeverdachte 4] en de gebruiker van [telefoonnummer 4] willen vertrekken, is het [verdachte] die hun heeft laten weten wanneer het veilig was om de woning te verlaten. Daags na de poging inbraak is het ook [verdachte] die contact heeft opgenomen met de gebruiker van [telefoonnummer 4] om door te geven dat het allemaal misgaat en dat de kwekerij die dag alsnog leeggehaald moet worden.
Anders dan door de raadsman is bepleit, is de rechtbank, gelet op al het vorengaande, van oordeel dat, - hoewel de rollen van [verdachte] , [medeverdachte 4] en de gebruiker van [telefoonnummer 4] verschillend zijn - de rol van [verdachte] als onderdeel van het samenwerkingsverband én de bijdrage van [verdachte] aan het geheel van het tenlastegelegde van zodanig gewicht zijn dat deze in onderhavige geval kan worden aangemerkt als die van een medepleger. Immers, [verdachte] is degene die aanstuurt, de mensen regelt en uiteindelijk ook de opdracht geeft om de kwekerij alsnog leeg te halen. Hij is dan wel niet fysiek in de woning aanwezig geweest, maar door het veelvuldige telefonisch contact is hij er wel voortdurend “geestelijk” bij.
Naar zijn uiterlijke verschijningsvormen is ook sprake van een strafbare poging. In het bijzonder neemt de rechtbank daarbij in aanmerking het feit dat er in de onderlinge taps wordt gesproken over het “pakken” (van de hennepplanten), het door de twee medeverdachten via het raam naar binnen klimmen en de gefrustreerde reactie van [verdachte] wanneer hij hoort dat er een slot op de deur zit en dan aan de telefoon zegt dat de handel alsnog vandaag gepakt moet worden. Het verweer van de raadsman hieromtrent zal dan ook worden verworpen. De rechtbank merkt voorts op dat het gaat om een poging, enkel omdat verdachten niets hebben meegenomen uit de woning.
Concluderend zal de rechtbank dan ook een poging tot inbraak, gedurende de nacht, in vereniging, door middel van inklimming wettig en overtuigend bewezen verklaren.
3.3.2
Dagvaarding I, feit 2
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het bij dagvaarding I onder 2 tenlastegelegde feit en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden bewezen dat verdachte, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk voorwerpen verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.
Op diefstal uit een woning in de voor de nachtrust bestemde tijd, gepleegd in vereniging of met braak, verbreking of inklimming, zoals ten laste gelegd, staat 9 jaar gevangenisstraf, waarmee aan de eis van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht dat voorbereidingshandelingen pas strafbaar zijn als zij zijn gericht op een misdrijf waarop een gevangenisstraf van tenminste 8 jaar is gesteld, wordt voldaan. Een “gewone” inbraak is onvoldoende.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de bij verdachte aangetroffen goederen vragen oproepen en zouden kunnen duiden op een voornemen om in te gaan breken. Voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen gericht op het plegen van inbraken waarop tenminste 8 jaar gevangenisstraf staat, is echter noodzakelijk dat de rechtbank vaststelt dat het opzet van verdachte ook op voornoemde strafverzwarende aspecten was gericht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten in het dossier te vinden waaruit blijkt dat verdachte voornemens was om
enkelgedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, met een ander of anderen, te gaan inbreken. Het feit dat verdachte éénmaal bij een dergelijke poging tot inbraak betrokken is geweest en hij meerdere gesprekken in de nacht heeft gevoerd die zouden kunnen duiden op het plegen van andere inbraken is hiervoor, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, onvoldoende. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
3.3.3
Dagvaarding I, feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen verdachte bij dagvaarding I onder 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.3.4
Dagvaarding II
De rechtbank zal verdachte eveneens vrijspreken van het bij dagvaarding II tenlastegelegde en overweegt daartoe het volgende.
In tegenstelling tot het standpunt van de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [verbalisant 1] , op het moment dat hij verdachte had aangehouden en vast had, wel degelijk werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Dat achteraf mogelijk zou kunnen blijken dat verdachte op het moment van zijn aanhouding ten onrechte werd aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit, doet aan de rechtmatigheid op het moment van de aanhouding niet af. Met de verdediging is de rechtbank evenwel van oordeel dat uit het relaas van [verbalisant 2] , dat van [verbalisant 3] en dat van [verbalisant 4] weliswaar blijkt dat verdachte zich tegen zijn aanhouding heeft verzet, maar niet dat hij daarbij geweld heeft gepleegd. Verdachte heeft weliswaar zelf bij de politie verklaard dat hij zich heeft losgerukt, maar deze verklaring wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund en voor bewezenverklaring van verzet met geweld acht de rechtbank deze verklaring onvoldoende, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Al het bovenstaande leidt tot de volgende bewezenverklaring.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I:
1.
(ZD 2)
hij op 16 mei 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in een woning gelegen aan de [adres 2] , gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, weg te nemen een hoeveelheid hennepplanten, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeftverschaf
tdoor middel van inklimming via een raam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (cursief weergegeven). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 tenlastegelegde feit betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake was van vrijwillige terugtred. Verdachte heeft immers samen met de anderen zelfstandig besloten om te stoppen en weg te gaan. Het motief om te stoppen doet daarbij niet ter zake. Dat het stoppen mede is ingegeven door van buiten komende omstandigheden is niet relevant, aldus de raadsman.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat dit verweer geen doel treft. Daartoe heeft zij aangevoerd dat dit beroep alleen al dient te stranden op het feit dat deze vrijwillige terugtred gedurende het hele onderzoek niet is aangevoerd door verdachte zelf en nu slechts bij monde van zijn advocaat naar voren wordt gebracht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op vrijwillige terugtred pas kan slagen indien vast komt te staan dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Daarbij is beslissend dat de vrijwillige terugtred het gevolg was van spontane besluitvorming aan de zijde van de verdachte en niet plaatsvond
uitsluitendonder invloed van externe prikkels. Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve op dat een voltooide poging een vrijwillige terugtred niet uitsluit.
Uit de hierboven onder 3.3.1 genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn mededaders de intentie hadden om de hennepplanten weg te nemen. Dit blijkt onder meer uit het tapgesprek tussen verdachte en zijn broer waarin besproken wordt dat zij niet alleen willen gaan kijken, maar ook direct gaan pakken, het inklimmen van de mededaders in de woning en de diverse andere gesprekken tussen hen waarin naar voren komt dat de hennepplanten nog te jong zijn en dat zij zeker nog twee weken moeten wachten. Wanneer verdachte bekend is geworden met het feit dat er op dat adres een nieuw slot is geplaatst, stuurt hij bovendien meteen de anderen aan om die dag alsnog het pand leeg te halen. Hij is op dat moment ook duidelijk gefrustreerd. Verdachte is dus niet alleen voorafgaand bezig met het “pakken” van de hennepplanten, maar ook achteraf. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachtes intentie om de hennepplanten weg te nemen op geen enkel moment is gewijzigd. Gelet op deze gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte is teruggetreden als gevolg van een omstandigheid van de wil van verdachte afhankelijk, maar dat het bij een poging is gebleven
uitsluitendonder invloed van een externe prikkel, namelijk het feit dat de hennepplanten te jong waren. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het in het dictum genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft zij gevorderd dat bij uitspraak de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om - bij een eventuele veroordeling - aan verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht en heeft zich dan ook verzet tegen de opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich, samen met zijn broer en een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning waar een hennepkwekerij zat. Dit is een ernstig en zeer hinderlijk feit. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten veel maatschappelijke onrust en brengen een groot gevoel van onveiligheid teweeg. Dit blijkt eens te meer uit de melding die door een omwonende is gedaan. Zij heeft rond 03.30 uur halsoverkop en volledig in paniek haar woning verlaten toen zij een eerste man zag inklimmen. Vervolgens durfde zij niet meer terug te gaan. Door zo te handelen heeft verdachte schade teweeggebracht en overlast veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, gedateerd 1 september 2017. Hieruit blijkt dat verdachte reeds veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen, waaronder meerdere malen voor soortgelijke feiten. Hiervoor heeft verdachte verschillende gevangenisstraffen uitgezeten, welke hem er kennelijk niet van hebben weerhouden andermaal de fout in te gaan. Dit weegt de rechtbank ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting. De rechtbank ziet geen omstandigheden die ten voordele van verdachte bij de straftoemeting zouden kunnen gelden.
De rechtbank acht, alles afwegende en daarbij tevens gelet op wat in min of meer soortgelijke gevallen doorgaans wordt opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf in relatie tot de duur van het door verdachte reeds ondergane voorarrest, zal de rechtbank niet overgaan tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding I onder 2 en 3 en bij dagvaarding II tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding I onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hiervoor onder 3.4 is omschreven, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte en wijst af de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.A.C. Koster, voorzitter,
mr. E.M.A. Vinken, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Ketelaars, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2017.
Bijlage I (de tenlasteleggingen):
Dagvaarding I:
1.
(ZD 2)
hij op of omstreeks 16 mei 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] , gedurende de voor de
nachtrust bestemde tijd, weg te nemen een hoeveelheid hennep(planten), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen hennep(planten), althans dat goed onder zijn/hun bereik te brengen door middel van inklimming via een raam
, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid(rechtbank: ter terechtzitting van 9 september 2016 aangemerkt als kennelijke verschrijving).
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 29 april 2016 tot en met 14 juni 2016 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met braak
en/of verbreking en/of inklimming, in vereniging, in/uit een woning gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, opzettelijk een (peil)baken en/of schaartjes en/of portofoons en/of een auto en/of navigatiesystemen en/of telefoons bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
3.
(ZD 10)
hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2015 tot en met 1 juni 2016 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas en/of Waddinxveen en/of Moordrecht, gemeente Zuidplas en/of 's-Gravenhage en/of Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen,
te weten (in ieder geval) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- omkoping van ambtenaren (art. 177 Sr.) en/of
- opzettelijke schending van wettelijke geheimhoudingsplichten/beroeps- of ambtsgeheimen (art. 272 Sr.) en/of
- passieve ambtelijke omkoping tot ongeoorloofde prestatie (art. 363 Sr.) en/of
- ( gekwalificeerde) diefstal (art. 310 en/of 311 Sr.) en/of
- verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennep (art. 3 onder B en/of C Opiumwet).
Dagvaarding II:
hij op of omstreeks 17 december 2015 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar (te weten [verbalisant 1] , Hoofdagent bij politie Eenheid Den Haag) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad
ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), had aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
zijn bediening, heeft verzet door
- zich los te rukken/trekken uit de greep van die [verbalisant 1] en/of
- weg te rennen van die [verbalisant 1] .

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 20150080, van de Rijksrecherche, onderverdeeld in verschillende zaaksdossiers (dagvaarding I), dan wel pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015373636 Z, van de Politie Eenheid Den Haag, met bijlagen, doorgenummerd blz. 1-52 (dagvaarding II).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2016, Algemeen Dossier, p. 192-194; proces-verbaal van relaas ‘PF 24-01-2017, map I’ p. 7; proces-verbaal van proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 1 juni 2016 p. 108-109 met bijlage “inbeslaggenomen goederen” p. 110.
3.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek, ZD 2, p. 24.
4.Proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 4] d.d. 24 mei 2016, ‘proces-verbaal tbv pro forma 14 november 2016’, p 22-24.
5.Proces-verbaal van bevindingen naluisteren tapgesprekken d.d. 19 juli 2016, ZD 2, p. 210-218 met bijlagen.
6.Proces-verbaal stemherkenning en identificatie [medeverdachte 2] d.d. 2 mei 2016, ZD 1, p. 75-78.
7.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 15 mei 2016, ZD 2, p. 23.
8.Geschriften, te weten twee uitgeschreven tapgesprekken d.d. 16 mei 2016, ‘aanvullingen zaaksdossiers’, ZD 2, p.302 en 303.
9.Een geschrift te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 16 mei 2016, ‘aanvullingen zaaksdossiers’, ZD 2, p. 293.
10.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 16 mei 2016, ZD 2, p. 25.
11.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 16 mei 2016, ZD 2, p. 235.
12.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 16 mei 2016, ZD 2, p. 235; een geschrift, te weten een printlijst inclusief paalgegevens, ‘aanvullingen zaaksdossiers’, ZD 2, p. 327-329.
13.Drie geschriften, te weten drie uitgeschreven tapgesprekken, ZD 2, p. 26, 27 en 28; een geschrift te weten een printlijst inclusief paalgegevens, ‘aanvullingen zaaksdossiers’, ZD 2, p. 327-329.
14.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 15 mei 2016, ZD 2, p. 26.
15.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 16 mei 2016, ZD 2, p. 27.
16.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 16 mei 2016, ZD 2 p. 29.
17.Een mutatierapport d.d. 16 mei 2016, ZD 2, p. 31-34.
18.Een proces-verbaal van relaas d.d. 20 mei 2016, ZD 2, p. 19-20; een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2016, ZD 2, p. 43.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2016, ZD 2, p. 47.
20.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2016, ZD 2, p. 193 (tekst en afgebeelde foto).
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2016, ZD 2, p. 194 (afgebeelde foto).
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2016, ZD 2, p. 219-222; een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 1 juni 2016, Beslagdossier, p. 108-109 met bijlage “inbeslaggenomen goederen” p. 110-111.
23.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 21 mei 2016, ZD 2, p. 199.
24.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 21 mei 2016, ‘aanvulling PF 24-01-2017’, p. 8.
25.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 21 mei 2016, ‘aanvulling PF 24-01-2017’, p. 9.
26.Een geschrift, te weten een uitgeschreven tapgesprek d.d. 21 mei 2016, ‘aanvulling PF 24-01-2017’, p. 10.