ECLI:NL:RBDHA:2017:11962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
17_3473 IBPVV
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzakelijke lening en afwaardering bij belastingaanslag

In deze zaak heeft eiser in 2010 een lening voor onbepaalde tijd verstrekt aan een horecabedrijf waarin hij een 50% belang heeft. Er zijn geen aflossingen bedongen en geen zekerheden gesteld. In 2013 heeft eiser de lening afgewikkeld ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur van de Belastingdienst de afwaardering van de lening bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen terecht niet heeft geaccepteerd. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een onzakelijke lening, omdat eiser een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, zelfs niet tegen een hogere rente. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en een medevennoot in 2010 een horecabedrijf hebben opgezet en dat zij beiden 50% van de aandelen in de vennootschap bezitten. De lening van eiser aan de vennootschap was voor onbepaalde tijd en er waren geen aflossingen of zekerheden overeengekomen. De vennootschap had in de jaren voorafgaand aan de lening aanzienlijke verliezen geleden en is uiteindelijk failliet gegaan. Eiser heeft de lening in zijn aangifte voor het jaar 2013 afgewaardeerd naar nihil, maar de inspecteur heeft deze afwaardering niet geaccepteerd bij het opleggen van de aanslag.

De rechtbank heeft overwogen dat de voorwaarden waaronder de lening is verstrekt, duiden op een onzakelijke lening. Eiser heeft een debiteurenrisico aanvaard dat niet in lijn is met wat een onafhankelijke derde zou hebben gedaan. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die zouden kunnen wijzen op andere motieven dan aandeelhoudersmotieven. De rechtbank heeft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 als juist beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/3473
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: M. Hogebrug RB),

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 april 2017 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In 2010 heeft eiser tezamen met [persoon 3] ([persoon 3]) een horecabedrijf opgezet. Daartoe is in [plaats] een pand gehuurd. Het horecabedrijf is ingebracht [B.V.] ([B.V.]). Eiser en [persoon 3] houden beiden middels een persoonlijke holding 50% van de aandelen in [B.V.].
2. Eiser en [persoon 3] hebben op 25 oktober 2010 ieder € 100.000 verstrekt aan [B.V.]. Uit de overeenkomst van geldlening blijkt dat de lening van eiser voor onbepaalde tijd is aangegaan, dat geen aflossingen zijn overeengekomen en dat geen zekerheden zijn gesteld.
3. [B.V.] behaalde in 2011 en 2012 een belastbaar resultaat van € 73.142 negatief respectievelijk € 138.061 negatief. In 2013 is [B.V.] verkocht middels een huurkoopconstructie. De koper is failliet gegaan waarna eiser de lening aan [B.V.] in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden heeft afgewaardeerd naar nihil.
4. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 is de afwaardering van de lening niet in aanmerking genomen.
5. In geschil is of verweerder de afwaardering terecht heeft geweigerd.
6. Van een onzakelijke lening is sprake, wanneer een aandeelhouder van een vennootschap aan die vennootschap een geldlening verstrekt en daarbij een debiteurenrisico aanvaardt dat een derde, niet zijnde aandeelhouder van die vennootschap, niet zou hebben aanvaard, ook niet voor een hogere rente (zie r.o. 3.4.1 van HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9156). Alsdan moet - behoudens bijzondere omstandigheden - ervan worden uitgegaan dat de aandeelhouder dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de met haar gelieerde vennootschap in de hoedanigheid van aandeelhouder te dienen. Een eventuele afwaardering van een dergelijke lening kan niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden worden gebracht. De bewijslast dat sprake is van een onzakelijke lening rust op verweerder.
7. Verweerder heeft daartoe gewezen op de voorwaarden waaronder de lening door eiser is verstrekt en op de risico’s die startende ondernemers in de horeca-branche lopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onzakelijke lening. Door een lening van € 100.000 zonder einddatum, aflossingsschema en zekerheden overeen te komen heeft eiser een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, ook niet tegen een hogere rente. Dat, zoals eiser stelt, het achterliggende ondernemingsplan goed is doordacht en de leningsvoorwaarden zijn overeengekomen vanuit de verwachting dat financiële middelen voor aflossing binnen afzienbare tijd voor handen zouden zijn, maakt dit niet anders. Van bijzondere omstandigheden, zoals omstandigheden waaruit zou blijken dat andere motieven dan aandeelhoudersmotieven in overwegende mate een rol hebben gespeeld, acht de rechtbank geen sprake. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag de afwaardering dan ook terecht geweigerd.
8. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 naar een juist bedrag is opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.