ECLI:NL:RBDHA:2017:11861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een Iraanse vreemdeling met politieke activiteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2017, met zaaknummer AWB - 17/10317, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, een Iraanse vreemdeling van Koerdische afkomst, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing niet voldoende gemotiveerd was. Eiser had gesteld dat hij in Iran was opgepakt door de inlichtingendienst vanwege zijn politieke activiteiten voor de verboden partij Komala. De rechtbank vond dat verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom de verklaringen van eiser over zijn politieke activiteiten ongeloofwaardig waren. Verweerder had zich beperkt tot een opsomming van elementen die hij vreemd vond, zonder gebruik te maken van relevante openbare bronnen die de situatie van de Komala en de Iraanse autoriteiten beschrijven. De rechtbank oordeelde dat het besluit van verweerder niet voldeed aan de eisen van een deugdelijke en controleerbare motivering. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de door eiser ingebrachte informatie in acht genomen moest worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB SGR 17/10317

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer],

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: S.M.G. Bouma).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van 28 oktober 2015 van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017. Partijen zijn verschenen en hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is verschenen de tolk de heer H. Porsadami.
Ter zitting hebben partijen verzocht om aanhouding van de zaak zodat de gemachtigde van verweerder de rechtbank kan informeren of er aanleiding is om de brief van 30 juli 2016 van de Kurdistan Komala Party te (laten) onderzoeken. Bij brief van 13 september 2017 heeft de gemachtigde van verweerder de rechtbank bericht geen aanleiding te zien om voormelde brief te (laten) onderzoeken. Hierop heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 21 september 2017 gereageerd.
Omdat partijen ter zitting bij voorbaat uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, zal het onderzoek worden gesloten. De uitspraak luidt als volgt.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 te Bokan, heeft de Iraanse nationaliteit en behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep. Hij heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in oktober 2013 is opgepakt door de Iraanse inlichtingendienst omdat hij verdacht werd van politieke activiteiten voor de verboden politieke partij Komala. De broers van zijn ex-echtgenote zijn aanhangers van de Komala. Nadat zijn zwager [zwager 1] was aangehouden, moest eiser zich melden bij de inlichtingendienst. Eiser is drie weken vastgehouden op verdenking van lidmaatschap van de Komala. Eiser is ondervraagd en gemarteld. Eiser is voorgeleid voor de rechter en vrijgesproken. Eiser heeft daarna problemen ondervonden met de inlichtingendienst. Eiser heeft zijn zwager [zwager 2] bezocht in het hoofdkwartier van de Komala en daarna zelf ook lid geworden van de Komala. Eiser heeft partijbijeenkomsten bijgewoond en daar als artiest opgetreden. De inlichtingendienst is in de maand 1394 eisers woning binnengevallen en heeft zijn laptop met belastend materiaal en een vlag van Komala meegenomen. Hierop heeft eiser besloten Iran te verlaten.
2. Verweerder heeft met verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 de aanvraag afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas worden daarbij door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst,
problemen vanwege politieke overtuiging.
Verweerder acht identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De verklaringen van eiser over zijn politieke activiteiten in Iran acht verweerder niet geloofwaardig. Eiser heeft geen documenten overgelegd met betrekking tot zijn vrijspraak. Het is merkwaardig dat [zwager 1] eisers naam heeft geroepen tijdens zijn ondervraging door de inlichtingendienst. Het is ongerijmd dat eiser om 24.00 uur werd voorgeleid bij de rechtbank. De gang van zaken rond de vrijspraak van eiser is bevreemdend. Eisers verklaringen omtrent het bezoek aan [zwager 2] zijn vaag. Onvoldoende duidelijk is geworden waarom eiser lid is geworden van de partij. Ook is het vaag dat eiser niet weet hoeveel leden de partij heeft. Voorts is het ongerijmd dat eiser toestemming geeft om zich te laten filmen en dat hij foto’s maakt, om deze vervolgens op zijn onbeveiligde laptop te zeten. Te meer omdat hij eerder in de negatieve belangstelling stond van de autoriteiten vanwege toegedichte politieke activiteiten.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Het geschil spitst zich toe tot de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is.
3.2
Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, heeft overwogen, heeft de staatssecretaris beslissingsruimte waar het gaat om de beoordeling van niet-gestaafde verklaringen en vermoedens van een vreemdeling. Dat laat onverlet dat de staatssecretaris de manier waarop hij deze ruimte gebruikt van een deugdelijke en voor de bestuursrechter controleerbare motivering moet voorzien. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3652, komt bij de bestuursrechtelijke toetsing van die motivering bijzonder gewicht toe aan de onderlinge samenhang van een asielrelaas en de weging door de staatssecretaris van door hem al dan niet geloofwaardig geachte elementen, en hoe deze doorwerken in zijn standpunt over de geloofwaardigheid van een asielrelaas als geheel.
3.3
Weliswaar heeft verweerder terecht gesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd met betrekking tot zijn aanhouding door de inlichtingendienst en vrijspraak door de rechter. Echter dit kan op zichzelf niet redengevend zijn voor de conclusie dat het asielrelaas niet geloofwaardig is. Immers, een asielzoeker is veelal niet in staat zijn asielrelaas met het in het algemene bestuursrecht gebruikelijk vereiste bewijs te staven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890).
3.4
Ten aanzien van de door verweerder gegeven motivering voor zijn standpunt dat de verklaringen van eiser over aanhouding, rechtsgang en handelen van de inlichtingendienst niet geloofwaardig zijn, stelt de rechtbank vast dat verweerder eiser geen tegenstrijdig maar slechts bevreemdingwekkend geachte gebeurtenissen heeft tegengeworpen. Zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, ziet de rechtbank niet in dat het bevreemdend is dat eisers zwager [zwager 1] bij de ondervraging door de inlichtingendienst, eisers naam heeft genoemd. Evenmin acht de rechtbank het enkele feit dat eiser door de rechter is vrijgesproken nadat deze in eerste instantie heeft gezegd dat eiser politiek actief is, niet dermate bevreemdend dat aan dit deel van de verklaring geen geloof kan worden gehecht. Ook heeft verweerder onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom het bevreemdend is dat eiser na zijn vrijspraak nog door de inlichtingendienst verdacht wordt van politieke betrokkenheid. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van openbare bronnen waaruit blijkt dat de door eiser beschreven rechtsgang ongebruikelijk is. Het besluit is op dit punt niet voorzien van een deugdelijke en controleerbare motivering.
3.5
Verweerder heeft aan zijn standpunt dat eisers verklaring over zijn lidmaatschap van en activiteiten voor de Komala ongeloofwaardig zijn, evenmin gewezen op tegenstrijdigheden in het asielrelaas, maar zich beperkt tot een opsomming van elementen die verweerder vreemd en vaag vindt. Verweerder heeft niet kenbaar gebruik gemaakt van informatie uit openbare bronnen over de Komala en de houding van de Iraanse autoriteiten ten opzichte van deze partij, terwijl deze informatie wel bekend is. De rechtbank wijst op het Algemeen Ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 27 augustus 2012 waarin uitgebreid aandacht is besteed aan de Komala en wordt vermeld dat de Iraanse autoriteiten hard optreden tegen deze partij. Ook in de Country Information and Guidance Iran van augustus 2015 van de UK Home Office en het rapport van Danish Immigration Service, Iranian Kurds, van 30 september 2013 is informatie opgenomen over de Komala en het optreden van de Iraanse autoriteiten. Het had derhalve op de weg van verweerder gelegen de door eiser verstrekte informatie te toetsen aan hetgeen uit openbare gezaghebbende bronnen bekend is over de Komala. Nu verweerder dit heeft nagelaten, ontbeert het besluit aan een voldoende draagkrachtige en controleerbare motivering.
3.6
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen en daarbij de door eiser in beroep ingebrachte brief van 30 juli 2016 van de Kurdistan Komala Party te betrekken.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Juridisch kader
1. Ingevolge artikel 29 van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2.1
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van artikel 31 van de Vw 2000 brengt de vreemdeling alle elementen ter staving van zijn aanvraag zo spoedig mogelijk naar voren. Onze Minister beoordeelt in samenwerking met de vreemdeling de relevante elementen.
Blijkens het derde lid van artikel 31 van de Vw 2000 omvatten de elementen, bedoeld in het tweede lid, de verklaringen van de vreemdeling en alle relevante documentatie in het bezit van de vreemdeling.
3.2
Ingevolge artikel 83a van de Vw 2000 omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
4.3
Volgens paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de relevante elementen. Relevante elementen zijn feiten en omstandigheden die in de volgende twee categorieën worden onderscheiden: a) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling; en
b) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gebeurtenissen.
5.4
Verder blijkt uit paragraaf C1/4.4.1 van de Vc 2000 dat als de IND een relevant element niet als geloofwaardig beoordeelt, de vreemdeling op basis van dit element geen aanspraak kan maken op de beschermingsgronden als genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Uit paragraaf C1/4.4.2 van de Vc 2000 blijkt voorts dat er een integrale geloofwaardigheids-beoordeling plaatsvindt. Hierbij worden alle relevante omstandigheden van het geval betrokken en in onderlinge samenhang gewogen.