ECLI:NL:RBDHA:2017:11820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
AWB 17/9169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiser en de beoordeling van de geloofwaardigheid door de Immigratie- en Naturalisatiedienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De eiser, die van Koerdische afkomst is, heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 30 maart 2017 door de IND als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de IND niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de geloofwaardig bevonden elementen van het asielrelaas van de eiser niet aan het licht zouden komen tijdens een verhoor door de Iraanse autoriteiten bij zijn terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag als ondeugdelijk gemotiveerd beoordeeld en heeft geoordeeld dat de IND de geloofwaardig bevonden elementen onvoldoende in hun onderlinge samenhang heeft beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van de IND vernietigd en de IND opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de IND veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/9169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] ,
v-nummer [nummer] ,
van Iraanse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 29 oktober 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Daarbij is bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hem geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 wordt verleend.
Op 26 april 2017 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M.J. Hofstra.

Beoordeling

1. Verweerder merkt de volgende elementen in het relaas van eiser aan als relevant:
Eiser heeft verklaard [eiser] , geboren op [datum] , te zijn en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Daarnaast heeft hij verklaard van Koerdische afkomst te zijn;
Eiser stelt kunstenaar te zijn en stelt teken- en taalles aan kinderen te hebben gegeven;
Eiser stelt sympathisant van de Partij voor het Vrije Leven in Koerdistan (hierna: Pjak) te zijn en stelt daarvoor activiteiten op het gebied van cultuur en media te hebben verricht;
Eiser stelt in 2009 gevangengenomen te zijn geweest door de geheime dienst, omdat hij werd verdacht van betrokkenheid bij de Pjak. Na vier maanden is hij vervolgens vrijgelaten;
Eiser stelt dat hij na zijn vrijlating af en toe werd gebeld met bedreigingen tegen zijn oom, moeder en broer. Eiser stelt dat hij werd bedreigd om hem te bewegen samen te gaan werken met de autoriteiten. Eiser stelt dat ook zijn moeder werd bedreigd om hem daartoe te bewegen. Tevens stelt hij dat zijn vader na eisers vrijlating een paar keer is opgehaald;
Eiser stelt dat hij op bevel van zijn contactpersoon bij de Pjak, [naam] , in juli of augustus 2011 naar Irak is vertrokken, nadat [naam] zijn telefoon was verloren met daarin de contactgegevens van eiser;
Eiser stelt telefonisch problemen te hebben ondervonden nadat hij in Irak zijn ouders en familie in Iran had gebeld;
Eiser stelt dat de Iraanse autoriteiten na zijn vertrek een aantal keer aan de deur van zijn ouderlijk huis zijn geweest. Zijn vader werd gevraagd om het adres van eiser;
Eiser is niet in militaire dienst geweest en zou daarom bij terugkeer bestraft kunnen worden.
3. Verweerder acht element 1 tot en met 4 en 6 uit het relaas van eiser geloofwaardig. Element 5, 7 en 8 niet, met name omdat eiser volgens verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij sinds zijn gevangenneming in 2009 nog enige problemen met de Iraanse autoriteiten heeft ondervonden. Element 9 acht verweerder eveneens ongeloofwaardig, omdat eiser niet heeft onderbouwd dat hij zijn dienstplicht nog moet vervullen, noch dat hij problemen heeft ondervonden vanwege het niet voldoen daaraan. Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat hij ten aanzien van het niet vervullen van de dienstplicht hoofdzakelijk van belang acht dat eiser niet heeft onderbouwd waarom hij daarom problemen zal krijgen, terwijl hij die tot nu toe nog niet heeft gehad.
Ontbrekende elementen asielrelaas
4.1
Hiermee kan eiser zich niet verenigen en voert daartoe in de eerste plaats aan dat verweerder verzuimt om twee elementen uit het asielrelaas als relevant aan te merken. Het gaat om de problemen die eiser zal ondervinden vanwege zijn illegale uitreis als hij terug zou keren naar Iran. Er is namelijk op het vliegveld in Teheran een speciale rechtbank opgericht die straffen oplegt voor het illegaal verlaten van het land. In dit verband houdt verweerder onvoldoende rekening met de informatie die de Iraanse autoriteiten over hem hebben. Een ander element dat verweerder verzuimt als relevant aan te merken ziet op eisers politiek getinte uitlatingen op Facebook, die op zichzelf al reden zijn om hem een asielvergunning te verlenen, aldus eiser.
4.2
Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat de illegale uitreis wel degelijk als een relevant element wordt aangemerkt. Bovendien wordt het relaas ten aanzien van dit element geloofwaardig geacht, maar onvoldoende zwaarwegend om, in samenhang met de overige geloofwaardig bevonden elementen, de aanvraag van eiser in te willigen.
Ten aanzien van de uitlatingen van eiser op Facebook, stelt verweerder zich op het standpunt dat dit weliswaar een relevant element is, maar dat dit maar ten dele geloofwaardig is. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de Iraanse autoriteiten hiervan op de hoogte zijn, zodat dit element niet bijdraagt aan zijn gestelde vrees om bij terugkeer te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4.3
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 30 maart 2017 blijk geeft van een uitgebreide motivering ten aanzien van deze twee gesteld ontbrekende relevante elementen uit het relaas van eiser. De toelichting die door verweerder ter zitting is gegeven bevestigt dit beeld, namelijk dat genoemde elementen weliswaar niet expliciet als relevant zijn aangemerkt, maar door verweerder wel in het bestreden besluit gemotiveerd bij zijn oordeel zijn betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid
5.1
Eiser voert aan dat verweerder zijn relaas ten onrechte deels ongeloofwaardig acht. Hij betoogt in de eerste plaats dat verweerder onvoldoende waarde hecht aan zijn verklaringen omtrent de telefoontjes die hij en zijn familie kregen. Zowel voor als na zijn vlucht werd druk gezet op zijn familie om eiser te bewegen samen te werken met de autoriteiten of om achter zijn huidige verblijfplaats te komen. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder onvoldoende gewicht toekent aan de verloren telefoon van [naam] , omdat eisers vader nadien door de Iraanse politie in persoon is verhoord over eisers contacten met deze belangrijke figuur binnen de Pjak. Hieruit blijkt dat de Iraanse autoriteiten een link hebben gelegd tussen hem en [naam] , aldus eiser.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser mag tegenwerpen dat hij zijn stellingen over de bedreigingen die hij en zijn familie van de Iraanse autoriteiten hebben ontvangen, niet heeft gestaafd met enig bewijs. Hoewel verweerder gelooft dat de telefoon van [naam] is onderschept, wijst hij er niet ten onrechte op dat eiser daarmee niet aannemelijk maakt dat zijn band met [naam] bij de autoriteiten bekend is. Niet aannemelijk is gemaakt dat deze telefoon bij de autoriteiten terecht is gekomen. Voorts stond het telefoonnummer van eiser onder een alias in de contactenlijst vermeld, zodat zonder nader bewijs niet aannemelijk is dat dit nummer zou worden gekoppeld aan zijn persoon. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat hetgeen eiser heeft verklaard ten aanzien van element 5, 7 en 8 niet aannemelijk is gemaakt.
Zwaarwegendheid
6.1
Verder voert eiser aan dat hij op basis van het geloofwaardig bevonden deel van zijn relaas in aanmerking zou moeten komen voor een asielvergunning, althans dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet. Eiser stelt daartoe dat verweerder verzuimt om de geloofwaardig bevonden elementen op een juiste manier af te wegen. In dit verband is met name van belang dat uit verschillende bronnen blijkt dat de autoriteiten bij terugkerende asielzoekers proberen te achterhalen wat zij in de tussentijd hebben gedaan. Gelet op zijn illegale uitreis en zijn Pjak-verleden zal er grondig onderzoek worden gedaan en zal eiser alsnog flink worden bestraft. Zelfs als verweerder vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt te vrezen voor arrestatie vanwege zijn persoonlijke activiteiten, heeft hij die vrees alsnog op grond van zijn associatie met verschillende mensen van de Pjak en zijn politiek actieve familie. Als ook dit onvoldoende is voor verweerder, dan zou verweerder beter moeten motiveren waarom eiser niet als
refugié sur placewordt aangemerkt. Verweerder kent in dit verband onvoldoende gewicht toe aan zijn uitlatingen op Facebook die hij sinds zijn aankomst in Nederland heeft gedaan, aldus eiser.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de geloofwaardig bevonden elementen uit het relaas van eiser onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor een asielvergunning. Ten aanzien van de activiteiten voor de Pjak werpt hij eiser tegen dat hij weliswaar daarom in 2009 in de gevangenis is gezet, maar dat hij daarna tot aan zijn vertrek in 2011 geen problemen meer heeft gehad. Verder gelooft verweerder wel dat eiser is vertrokken vanwege de verloren telefoon van [naam] , maar niet dat hij daardoor ook werkelijk te vrezen had voor de autoriteiten. Uit het Algemeen ambtsbericht inzake Iran van de minister van Buitenlandse Zaken van 24 december 2013 volgt tot slot dat hij bij terugkeer naar Iran hooguit ondervraagd zal worden en een boete moet betalen vanwege zijn illegale uitreis. Dit is onvoldoende zwaarwegend om de inwilliging van de asielaanvraag te rechtvaardigen, aldus verweerder.
6.3
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser bij terugkeer naar Iran in aanraking zal komen met de autoriteiten die hij stelt te vrezen. Verweerder gaat er immers van uit dat eiser bij terugkomst op het vliegveld in Teheran door de politie zal worden onderworpen aan een onderzoek naar zijn persoon en dat zij zal trachten te achterhalen wat eiser in het buitenland heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende blijk geeft van een weging van de risico’s die eiser loopt wanneer de autoriteiten in zijn verleden duiken. Hoewel verweerder in zijn beoordeling van dit risico enkele elementen afzonderlijk weegt, ontbreekt er in het bestreden besluit een integrale weging van dit risico. De rechtbank stelt immers vast dat eiser meerdere geloofwaardig bevonden persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd. Het gaat dan met name om zijn detentie vanwege ondersteunende activiteiten voor de Pjak in 2009, de voortzetting van die activiteiten nadien, waarvan enig bewijs is te vinden in internetartikelen en zijn berichten op Facebook. Deze elementen moeten worden bezien tegen de achtergrond van de activistische familie waaruit eiser komt en zijn illegale uitreis uit Iran. Dat eiser na zijn detentie geen directe problemen met de overheid heeft gehad, betekent niet noodzakelijk dat hij deze bij terugkeer niet zal krijgen. Bij terugkeer zal hij in ieder geval worden ondervraagd en het is niet op voorhand uit te sluiten dat de politie dan op eisers Pjak-verleden, de genoemde internetartikelen en de Facebookpagina van eiser stuit. Daarom is door verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zijn afwijzing van de aanvraag gestoeld op een ondeugdelijke motivering. Hij heeft de door hem geloofwaardig bevonden elementen onvoldoende in hun onderlinge samenhang beoordeeld, zodat het besluit van 30 maart 2017 moet worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten omdat het aan verweerder is de betrokken omstandigheden opnieuw te wegen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Het beroep is gegrond. Daarom veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 30 maart 2017;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).