Eiser heeft verklaard [eiser] , geboren op [datum] , te zijn en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Daarnaast heeft hij verklaard van Koerdische afkomst te zijn;
Eiser stelt kunstenaar te zijn en stelt teken- en taalles aan kinderen te hebben gegeven;
Eiser stelt sympathisant van de Partij voor het Vrije Leven in Koerdistan (hierna: Pjak) te zijn en stelt daarvoor activiteiten op het gebied van cultuur en media te hebben verricht;
Eiser stelt in 2009 gevangengenomen te zijn geweest door de geheime dienst, omdat hij werd verdacht van betrokkenheid bij de Pjak. Na vier maanden is hij vervolgens vrijgelaten;
Eiser stelt dat hij na zijn vrijlating af en toe werd gebeld met bedreigingen tegen zijn oom, moeder en broer. Eiser stelt dat hij werd bedreigd om hem te bewegen samen te gaan werken met de autoriteiten. Eiser stelt dat ook zijn moeder werd bedreigd om hem daartoe te bewegen. Tevens stelt hij dat zijn vader na eisers vrijlating een paar keer is opgehaald;
Eiser stelt dat hij op bevel van zijn contactpersoon bij de Pjak, [naam] , in juli of augustus 2011 naar Irak is vertrokken, nadat [naam] zijn telefoon was verloren met daarin de contactgegevens van eiser;
Eiser stelt telefonisch problemen te hebben ondervonden nadat hij in Irak zijn ouders en familie in Iran had gebeld;
Eiser stelt dat de Iraanse autoriteiten na zijn vertrek een aantal keer aan de deur van zijn ouderlijk huis zijn geweest. Zijn vader werd gevraagd om het adres van eiser;
Eiser is niet in militaire dienst geweest en zou daarom bij terugkeer bestraft kunnen worden.
3. Verweerder acht element 1 tot en met 4 en 6 uit het relaas van eiser geloofwaardig. Element 5, 7 en 8 niet, met name omdat eiser volgens verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij sinds zijn gevangenneming in 2009 nog enige problemen met de Iraanse autoriteiten heeft ondervonden. Element 9 acht verweerder eveneens ongeloofwaardig, omdat eiser niet heeft onderbouwd dat hij zijn dienstplicht nog moet vervullen, noch dat hij problemen heeft ondervonden vanwege het niet voldoen daaraan. Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat hij ten aanzien van het niet vervullen van de dienstplicht hoofdzakelijk van belang acht dat eiser niet heeft onderbouwd waarom hij daarom problemen zal krijgen, terwijl hij die tot nu toe nog niet heeft gehad.
6.3De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser bij terugkeer naar Iran in aanraking zal komen met de autoriteiten die hij stelt te vrezen. Verweerder gaat er immers van uit dat eiser bij terugkomst op het vliegveld in Teheran door de politie zal worden onderworpen aan een onderzoek naar zijn persoon en dat zij zal trachten te achterhalen wat eiser in het buitenland heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende blijk geeft van een weging van de risico’s die eiser loopt wanneer de autoriteiten in zijn verleden duiken. Hoewel verweerder in zijn beoordeling van dit risico enkele elementen afzonderlijk weegt, ontbreekt er in het bestreden besluit een integrale weging van dit risico. De rechtbank stelt immers vast dat eiser meerdere geloofwaardig bevonden persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd. Het gaat dan met name om zijn detentie vanwege ondersteunende activiteiten voor de Pjak in 2009, de voortzetting van die activiteiten nadien, waarvan enig bewijs is te vinden in internetartikelen en zijn berichten op Facebook. Deze elementen moeten worden bezien tegen de achtergrond van de activistische familie waaruit eiser komt en zijn illegale uitreis uit Iran. Dat eiser na zijn detentie geen directe problemen met de overheid heeft gehad, betekent niet noodzakelijk dat hij deze bij terugkeer niet zal krijgen. Bij terugkeer zal hij in ieder geval worden ondervraagd en het is niet op voorhand uit te sluiten dat de politie dan op eisers Pjak-verleden, de genoemde internetartikelen en de Facebookpagina van eiser stuit. Daarom is door verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zijn afwijzing van de aanvraag gestoeld op een ondeugdelijke motivering. Hij heeft de door hem geloofwaardig bevonden elementen onvoldoende in hun onderlinge samenhang beoordeeld, zodat het besluit van 30 maart 2017 moet worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten omdat het aan verweerder is de betrokken omstandigheden opnieuw te wegen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Het beroep is gegrond. Daarom veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).