ECLI:NL:RBDHA:2017:11511
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Burundese broers op grond van ongeloofwaardigheid van verklaringen
Op 9 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL17.8431 en NL17.8437, waarin twee broers uit Burundi een asielaanvraag hadden ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had hun aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De eisers, geboren in respectievelijk 1992 en 1995, stelden te vrezen voor vervolging door de Imbonirakure, de jongerenmilitie van de CNDD-FDD partij, na een reeks van gebeurtenissen in hun thuisland. Ze gaven aan dat hun moeder en vader in gevaar waren en dat ze zelf ook slachtoffer waren van arrestatie en detentie.
Tijdens de zitting op 3 oktober 2017, waar eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde en een tolk, werd het asielrelaas van eisers door de rechtbank kritisch beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eisers over hun identiteit en de omstandigheden in Burundi ongeloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag niet aannemelijk was gemaakt, mede door tegenstrijdigheden in de verklaringen van eisers en het ontbreken van bewijsstukken zoals Rwandese paspoorten.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De eisers kwamen niet in aanmerking voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet, en de rechtbank bevestigde de afwijzing van hun asielaanvraag. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.